Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-01-2024

Alewijn

betekenis & definitie

1° Abraham, rechtsgeleerde en dichter te Amsterdam, in het laatst der 17e en het begin der 18e eeuw. Vooral bekend als blijspeldichter.

Werken: o.m. De bedrooge woekeraar (A’dam 1702) ; Latona of de verandering der boeren in kikvorschen (A’dain 1703); Philippijn, mr. Koppelaar (1707t; Beslikte Swaantje (1715); De Puiterveensche Helleveeg (1720); Jan Los of den bedroogen Oostindievaér (1721).

Asselbergs.

2° Abraham, Ned. marineschilder der 18e eeuw; directeur van den Levantschen Handel; trad ook als dichter op. * 1673 te A’dam, + 1736 aldaar. Het Rijksmuseum bezit een get. stuk van 1701.
3° Zacharias H e n r i c, vrijheer van Mijnden en de beide Loosdrechten. Ned. taalkundige uit de 2e helft der 18e eeuw. * 19 Mrt. 1742 te Amsterdam, + 22 Apr. 1788 aldaar. Hij verzette zich tegen de al te ver gaande reglementeering der Ned. taal, zooals die door Huydecoper c.s. werd voorgestaan.

Voorn. werk: Verdediging van de voornaamste Dichterlyke Vryheden (1774).

L i t : De Vooys, Geschiedenis van de Nederlandse Taal (1931,123 en 215): Nieuw Ned. Biogr. Wdb. (IV 33). Aldaar volledige opgave.

Offermans.

< >