Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-01-2024

Albaneezen

betekenis & definitie

eigenlijk Arbaneezen. Albanisch : Shkipetaren = Arendszonen, totaal 1 ½ à 2 millioen, waarvan 800 000—900 000 in Albanië, 250 000 in Gr. (Epirus, Attica, Peloponnesus), 200 000 in Z.

Slavië, de rest in Z. Italië, Sicilië en Ver. Staten. Het zijn grootendeels afstammelingen van de Illyriërs, ze zijn breedhoofdig, hebben een lang gelaat, zwarte haren en donkere oogen. Men verdeelt de A. in A l b a n i ë in Gegen (in het N.) en Tosken (in het Z.), die zóó verschillende dialecten spreken, dat ze elkaar nauwelijks kunnen verstaan. Een krachtig centraal bestuur hebben ze vrijwel nooit gekend.

Hoewel ze waarschijnlijk over goeden intellectueelen aanleg beschikken (getuige o.a. de vele Alb. bestuurders en bevelhebbers in Turkschen dienst) zijn ze in sociaal opzicht een der meest achterlijke volken van Europa. In sommige streken, vooral in liet bergland van N. Albanië, bestaat nog de oude stamindeeling. Iedere man draagt daar wapenen (bloedwraak), de huizen zijn ware vestingen met schietgaten (i.pl.v. vensters) en vestingtorens (kula’s). Stamgroepen zijn o.a. Mirdieten, Malissoren en Matija.

In het Z. is de stamindeeling verdwenen. De adel heeft in het Z. de grootste macht. Godsdienst, zie Albanië.Hoek.

< >