Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-01-2024

Aggregatietoestand

betekenis & definitie

(natuurkunde). De a. van een stof heeft betrekking op de wijze, waarop de verschillende deelen van die stof onderling al of niet samenhangen.

In den vasten toestand hangen de deeltjes der stof in die mate samen, dat het moeite kost om hen ten opzichte van elkander te verplaatsen. Voor elke deformatie van het vaste lichaam is een kracht of een stelsel van krachten noodig. Is het lichaam elastisch, dan verdwijnt na het ophouden der deformeerende kracht(en) de deformatie (geheel of gedeeltelijk). De vormverandering van een klein deel (volume-element) van een lichaam kan bestaan uit een samendrukking of uitzetting, en een afschuiving. Beide soorten van vormverandering geven in het vaste lichaam aanleiding tot krachten, die de deformatie tegenwerken.In een vloeistof hangen de deeltjes nog in zooverre met elkander samen, dat zij zich in zekere mate verzetten tegen een verwijdering van elkander. Zij verzetten zich echter niet tegen een onderlinge verwisseling van plaats. Populair uitgedrukt: vloeistoffen hebben een eigen volume, doch geen eigen vorm. Dit laatste is slechts onder zeker voorbehoud juist, geldt nl. niet wanneer de krachten, die in het oppervlak van de vloeistof werkzaam zijn, gelegenheid hebben den vorm te bepalen. Juister kan men zeggen: in een vloeistof geeft samendrukking of uitzetting aanleiding tot reactiekrachten (volume-elasticiteit), afschuiving echter niet (afwezigheid van vormelasticiteit).

In den gas toestand blijven de deeltjes in het geheel niet meer bijeen, indien zij niet door wanden bijeengehouden worden: gassen hebben nöch eigen vorm, nóch eigen volume.

Bij nadere beschouwing geven echter de bovengenoemde onderscheidingskenmerken aanleiding tot allerhande moeilijkheden, w.o. de volgende:

Bepaalde vloeistoffen gaan bij afkoeling over in een glasachtig amorphen toestand, die geheel voldoet aan de kenmerken, welke boven voor den vasten toestand gegeven werden. Deze overgang geschiedt echter zoo geleidelijk, dat men niet kan aangeven, wanneer de stof ophoudt vloeibaar, en begint vast te zijn. Een scherpen overgang van vloeistof tot vast vindt men slechts bij het overgaan in den gekristalliseerden toestand. Men heeft wel voorgesteld alleen kristallijne stoffen vast te noemen. Een stof in den glasachtig amorphen toestand wordt dan als een onderkoelde vloeistof aangezien. Daarentegen zou dan een kristallijne vloeistof vast moeten worden genoemd. Dit voorstel heeft, als te veel van het gangbare spraakgebruik afwijkend, geen ingang gevonden.

Evenzoo kan men een stof zoo geleidelijk van de vloeistof in den gastoestand ovorbrengen, dat men niet dan op grond van een willekeurige afspraak zou kunnen zeggen, wanneer de overgang van den eenen tot den anderen toestand plaats grijpt.

Keesom.

< >