bepaling van den afvoer van een waterloop. Behoudens onnauwkeurigheden, verbonden aan de meetinrichtingen, kan de afvoer van kleine waterloopen worden gemeten met behulp van meetapeningen, met den venturimeter, den tachometer van Brunings of het stroomquadrant.
Bij grootere waterloopen kan de afvoer worden bepaald door berekening uit het dwarsprofiel van den waterloop en de stroomsnelheid; deze wordt dan bijv. gemeten met drijvers, met een buis van Pitot, met het molentje van Woltmann. Is de stroomsnelheid niet te meten, dan is zij bij benadering te berekenen uit het verhang van den waterspiegel. Is ook het verhang onbekend, dan moet de afvoer worden geschat naar het oppervlak van het stroomgebied en den daarin optredenden regenval. J. ten Brink.