in den dampkring geschiedt hoofdzakelijk bij de drie volgende processen:
1° wanneer de lucht over een betrekkelijk koude aardoppervlakte stroomt (advectie);
2° wanneer de lucht ’s nachts warmte uitstraalt (zie Nachtelijke uitstraling);
3° wanneer de lucht adiabatisch opstijgt. Bij een adiabatische opstijging van 100 m is de dynamische a. 1° C, als de lucht onverzadigd met waterdamp is, en slechts 0,5° C als waterdamp in de opstijgende lucht condenseert.
L i t.: Nap. Shaw, Manual of meteorology (III Cambridge 1930, 342 vlg.).
F. d. Broeck.