of n ij d, droefheid om een anders goed, gevoel van leed of spijt over het geluk of den voorspoed van den evenmensch, misnoegen om den bijval, dien hij geniet of de eer, die hem te beurt valt, is een zonde tegen de naastenliefde. Komt dikwijls voort uit hoovaardigheid of overdreven eigenliefde: men beschouwt het als een vermindering van zichzelf dat de evennaaste geluk en voorspoed geniet, bijval oogst en geëerd wordt.
Is een der zeven hoofdzonden omdat afgunst gemakkelijk leidt tot andere zonden, als kwaadspreken, eerroof, lastertaal, leedvermaak, begeerte hem te benadeelen, haat, enz. Is doodzonde, wanneer het goed, dat men den naaste misgunt, gewichtig is, hetzij op geestelijk, hetzij op tijdelijk gebied. De hoogste graad van afgunst bestaat hierin, dat men den evennaaste de deugd of de genade misgunt; in dit geval is de nijd een zonde tegen den H. Geest.A. Janssen.