Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-01-2024

Adelsrecht

betekenis & definitie

de rechten van den adelstand:

a)politieke (aandeel in het landsbestier),
b) reëele (o.a. jachtrecht),
c) honorifieke = heraldieke, welke tot heden zijn blijven bestaan.

Met het toezicht op en de handhaving van het a. was belast een college van koningen, herauten en poursuivanten van wapenen. Bij de instelling (1430) van het Gulden Vlies werd met het oppertoezicht belast de eerste wapenkoning, „Toison d’or”. De verplichtingen en bevoegdheden van het college zijn vastgelegd in een ordonnantie van Karel van Bourgondië, en bevestigd door keizer Karel V in een, in 1545 te Utrecht gehouden, kapittel der Gulden Vlies-orde; zij omvatten o.a. het opsporen der herkomst van geslachten, het opmaken van stamboomen, stamreeksen en kwartieren (de „notices généalogiques” in de bewaard gebleven aanteekeningen dier ambtenaren), het bijhouden van registers over de wapens, de rechten van den adel. In de ordonnantie van 1595 (Philips) en van 1616 (de aartshertogen) — niet gepubliceerd in de gebieden, welke zich hadden onttrokken aan de regeering van koning Philips — is het toen gebruikelijke recht vastgelegd: o.a. tot het voeren van de kwaliteit van „schildknaap, joncker, edelman, esquierzie en van het geslachtswapen getymbreerd (adellijk versierd) zijn gerechtigd de in Nederland gevestigde edellieden — van inhecmschen en vreemden oorsprong — nl.: die afstammen uit edel bloed; die evenals hun vader en grootvader openbaar en notoir als edelen geleefd hebben en daarvoor gehouden worden; die bij open brieven mede voor hun afstammelingen met adeldom vereerd zijn; die om hun ambten of die hunner vaders of grootvaders van vaderlijke zijde daartoe gerekend kunnen worden. Het was verboden aan edele lieden en vrouwen hoogere en andere titulaturen te geven dan: „Mijnheer, Joncker, Jouffrouw, Mademoiselle”, tenzij zij ridders of geestelijke personen waren (Monsieur, Messire, Madame, Mevrouw). Vandaar, dat men in authentieke stukken van dien tijd en vroeger vindt: „Joncker, Heer, Jouffrouw, Vrouwe” en in het Latijn „Domicellus, Armiger, Dominus, Miles, Domicella, Domina”, behoudens eenige gewestelijke uitzonderingen. Voorts mochten slechts adellijke kwartieren ten toon gesteld worden.

De Fransche omwenteling heeft ten onzent den adel niet uitdrukkelijk, wel de uit het leenverband spruitende rechten en verplichtingen, afgeschaft; deze zijn later ten deele weer hersteld. Het honorifieke a. bleef eigenlijk bestaan en zoo is de toelichting verklaarbaar op het bevel van het Provisioneel Bestuur in Friesland (28 Juni 1796) om wapens uit de kerken te verwijderen, omdat die teekenen en wapenen hinderlijk zijn aan de natuurlijke en maatsch. gelijkheid. Een wetsontwerp (22 April 1809) van koning Lodewijk Napoleon bepaalde, dat een constitutioneele adel in het rijk werd erkend, samengesteld uit den „ouden adel, die in het land gevestigd was”,na „bevestiging door den koning en uit den door den koning te maken nieuwen adel (verheffing, inlijving). Aan hen, die in hun geslacht of voor hun persoon den titel van graaf of baron van uitheemsche vorsten hadden gekregen, zou worden vergund dien titel te blijven voeren. Al werd dit niet tot wet, het bewijst, dat in 1809 alleen sprake is van bestendigen, niet van herstellen.

Napoleon kende alleen adeldom, door hem verleend; de oude, inheemsche adel moest zich om de gunst der erkenning wenden tot den aartskanselier. De meeste geslachten bedankten hiervoor, met het gevolg, dat zij daadwerkelijk van hun adelsrechten verstoken waren tot de omwenteling van 1813. De grondwet van 29 Maart 1814 herstelde de politieke standenverdeeling van ridderschappen en steden, in dat jaar nog vermeerderd met dien der „landeigenaren” of „eigenerfden”. Den 31 Maart 1815 werden dc ridderschappen door den koning bijeengeroepen, na voorafgaand (23 Februari 1815) K.B.:

1° dat tot den adelstand in de onderscheidene provinciën gerekend worden zij, die in de ridderschap of edelen dier provincie reeds zitting hebben of zullen hebben, benevens hun wettige afstammelingen, alsook diegenen (en hun wettige afstammelingen), die alsnog door den souvereinen vorst zullen worden erkend, ingelijfd of verheven;
2° dat in alle publieke en particuliere documenten t.a.v. personen, behoorend tot den adelstand — let wel, voor zoover niet bezittend een „anderen of meerderenzie titel — zal worden gebezigd de titulature Jonkheer en Hoogwelgeboren (pour les Nobles non titrés.... Messire, Ecuyer);
3° dat dezelve personen zullen bevoegd zijn tot het voeren van een erkend adellijk wapen enz. In de N. Ned. was de grondwetsherziening van 1848 fnuikend voor de ridderschappen. Af geschaft werd, wat tot nu toe als wettig was erkend; zoo worden aan de eigenaars van heerlijkheden hun van staatswege erkende rechten zonder eenige vergoeding ontnomen. In eenige provincies zijn de ridderschappen behouden in zooverre zij buiten de vroegere rechten andere doeleinden (bijv. steun aan behoeftige leden) voorstonden. De taak van het college van wapenen is in de N. Ned. overgenomen door den Hoogen Raad van Adel ingesteld bij besluit van 24 Juni 1814, nadat op 4 Mei tevoren de beroemde genealoog en geleerde, baron van Spaen Lalecq, opdracht had gekregen een instructie te ontwerpen.

Voor de Zuidelijke — de Oostenrijksche — Ned. was de toestand anders; daar gold de Acteconstitutionel van den len Vendémiaire van het jaar IV (22 Sept. 1796): „L’égalitén’admet aucune distinction de naissance, aucune hérédité de pouvoirs”. De adelstand met zijn politieke en honorifieke rechten hield op wettig te bestaan; dit duurde tot de oprichting van den nieuwen Staat der Vereenigde Nederlanden. Hier werden de ridderschappen eerst samengeroepen bij besluit van den 12 November 1816, omdat het vaststellen der lijsten den, uit N. Nederlanders bestaanden, Hoogen Raad van Adel (d.d. 12 Sept. 1816, met een Belg vermeerderd) nog al wat moeite kostte; „onbekendheid met de voorm. verhoudingen en regten is oorzaak geweest, dat aan verscheidene Belgische familiën titels toegekend werden, waarop zij anders te vergeefs zouden hebben gewachtzie (d’Ablaing, blz. 9, noot 3). In den zomer van 1830 vergaderden deze ridderschappen voor het laatst; sedert het in werking treden der Belgische Staatswet, den 7 Febr. 1831, werden zij voor afgeschaft gehouden; een vernietigingsbesluit is niet bekend (dit impliceerde art. 6 der G.W. van 7 Febr. 1831); hare goederen vervielen aan den Staat. Bij K.B. van 26 Sept. 1843 en van 6 Febr. 1844 werd voor België een Conseil héraldique ingesteld.

Thans geldt in N. en Z. Ned., dat de koning adeldom verleent, en dat adeldom van buitenlandsche vorsten niet wordt erkend.

Om tot den adel in België te behooren, moeten „lettres-patentes” gelicht zijn (aan de onder koning Willem I gestelde voorwaarde een „acte van bewijs” te lichten, werd door vele geslachten niet voldaan; zij zijn „vervallen door niet lichten”), of men moet afstammen van een persoon, wiens adeldom of titels zijn erkend, dan wel verleend door Z.M. koning Willem I tusschen 1815 en 1830, of nadien door Z.M. den koning der Belgen. Opgaven dier geslachten te vinden in het Ned. „Staatsblad”, in de „Journal officiel des Pays-Bas” (1826, ’27, ’28, ’29, ’30) en in den „Moniteur belge” (1856 nrs. 279 en 320). Hieraan gaan de volgende bepalingen vooraf: Alle adellijken (zonder titel): Hoogwelgeboren en Jonkheer, Jonkvrouw; Messire of Monsieur; Ecuyer, te plaatsen achter den geslachtsnaam. Alle erfridderen en baronnen : Hoog Welgeboren Heer de Ridder of Baron. Alle burggraven, graven, markiezen, hertogen, prinsen, die geen bijzonder praedicaat bij hun diploma ontvangen hebben: Hoog Geboren Heer de Burggraaf, enz.; Messire of Monsieur le (volgt titel).

De prinsen van het Koninklijk Huis, benevens de prinsen en hertogen van het Heilige Roomsche Rijk, zijn niet onder deze praedicaten begrepen, maar blijven die voeren, welke te allen tijde aan hun titels gehecht zijn geweest. zie Adel, zie Adeldom.

L i t.: Alphabetische Naamlijst van den Ned. Adel (1846); Mr. R. Baron van Breugel Douglas, Over het Adelsregt in de Ned. (1867); Mr. W. J.

Baron d’Ablaing van Giessenburg, De Ridderschappen in het Koningrijk der Ned. (1875); L. Arendt et A. De Ridder, Législation héraldique de la Belgique, 1595-1895 (Brussel 1896).

E. van Nispen tot Sevenaer.

< >