Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-01-2024

Adel

betekenis & definitie

een afzonderlijke, eertijds ook politiek bevoorrechte, stand, die in vrijwel alle Europeesche rijken met een monarchalen regeeringsvorm bestaat. In Noorwegen is de adel echter door de Grondwet van 1814 afgeschaft en ook Roemenië en de Balkanlanden hebben geen adelstand.

In de overige landen, die na den wereldoorlog, of reeds vroeger, een republiek zijn geworden, is de adel meestal wel gebleven en is het voeren van adellijke titels geoorloofd, maar alle rechten en privileges zijn opgeheven. Het spreekt vanzelf, dat in Rusland, na de revolutie van 1917, de adeldom geheel is verdwenen. Ook in Portugal werd in 1910 de adel afgeschaft, evenals in Oostenrijk en Tsjecho-Slowakije. Zelfs is in Oostenrijk het voeren van een adellijken titel strafbaar. Het eenige land waar de adel nog politieke rechten heeft is Engeland. Reeds in den Germaanschen tijd bestond in deze landen een bevoorrechte stand en ook in den Frankischen tijd maakte men een verschil tusschen edelen, vrijen en hofhoorigen.

Uit het feodale stelsel heeft zich echter eigenlijk eerst de oude adel ontwikkeld. Naarmate de graven hun macht hadden uitgebreid en van ambtenaar vrijwel zelfstandig vorst waren geworden, terwijl hun vroegere landsheer van hen afhankelijk was geworden, werden zij op hun beurt weer afhankelijk van den machtigen adel. Oorspronkelijk als ambtenaren van den graaf werkzaam, zagen de baljuwen en schouten zich voor hun diensten beloond door schenking van tal van leenen en ook de grondbezitters, die den graaf in den krijg als ruiter (ridder) volgden, werden hiervoor beloond. Zóó ontstond er een voorname stand, de edelen. Zij noemden zich naar hun woonplaats of naar hun ambten, die meestal erfelijk waren, en zij beschouwden zich ook als heer over de landen, die hun geschonken waren. De miles de Wassenare werd dominus, heer van Wassenaar, de schout van Amstel werd ridder, later heer van Amstel en vergat, dat hij ambtenaar van den bisschop geweest was; in Holland waren de heeren van Arkel, van Wassenaar, van Egmond, van Brederode, van Teylingen enz. zoo machtig, dat de graaf alle reden had hen te ontzien.

Vooral in de 32e eeuw en ook nog lang in de 13e was de adel in de Nederlanden de invloedrijkste stand. Men noemt den tijd, waarin de edelen zulk een voorname rol speelden, den riddertijd. Maar naarmate de steden en poorterijen opkwamen en de vorsten uit het Bourgondische en Oostenrijksche huis machtiger werden, was het met den grooten invloed van den adel gedaan. Tijdens de republiek werd die hoe langer hoe minder. Er kon zich toen geen nieuwe adel vormen en vele oude geslachten stierven uit. De ridderschap had vooral in Holland en Zeeland heel weinig politieken invloed meer.

Wel groepeerde zich om het schitterende stadhouderlijk hof van Frederik Hendrik een aantal afstammelingen van oude adellijke geslachten en was ook de koning-stadhouder in de gelegenheid enkele geslachten tot roem en aanzien te verheffen; maar in de achttiende eeuw werd de beteekenis van den adelstand hoe langer hoe geringer. Er was in de groote steden, vooral in die van Holland en Zeeland, een andere stand opgekomen, veel machtiger en rijker dan de adel. Het regenten-patriciaat, waarvan de leden zich door buitenlandsche vorsten in den adelstand lieten verheffen en tot ridder lieten slaan, die zich heerlijkheden kochten en zich heer van zus of zoo noemden, maar door dit alles toch nog niet tot de ridderschap behoorden. In de republiek kon zich immers geen nieuwe adel vormen. Tegen hun rijkdom kon de oude adel niet op. Het meerendeel trok zich op zijn kasteelen terug.

Om het bescheiden stadhouderlijke hof te Leeuwarden groepeerden zich wel enkele families, maar de meeste adel was echte landadel gewwden. Slechts enkele oude families vermaagschapten zich met de opgekomen regentenfamilies en deelden daardoor hun invloed en rijkdom. Na de omwenteling van 1795 werd de adel afgeschaft. Toen koning Lodewijk in 1806 den troon van ons land beklom, voerde hij ook een georganisoerden adel in. De wet van 22 April 1809 regelde dit alles uitvoerig en spoedig werden verscheidene verdienstelijke personen met adellijke titels begiftigd. De wet werd echter reeds in het volgende jaar geheel vernietigd „en buiten effect gesteld even als of dezelve nimmer bestaan hadde”.

Na de stichting van het koninkrijk der Nederlanden in 1815 lieten de oude adellijke geslachten zich bij den Hoogen Raad van Adel, ingesteld bij Souv. Besl. van 24 Dec. 1814 Stbl. 32, inschrijven. Van dien ouden adel was echter weinig meer overgebleven. Van de vroeger zoo talrijke Hollandsche bijv. alleen nog maar de geslachten van Boetzelaer en van Wassenaer. De koning verhief nu tal van personen in den adelstand, hoofdzakelijk waren het de afstammelingen van de bovengenoemde regentenfamilies uit de 18e eeuw, wien deze eer te beurt viel. Werden in de eerste helft der vorige eeuw nog wel enkelen wegens hun persoonlijke verdiensten in den adelstand verheven, in den laatsten tijd is dit niet meer het geval en betreffen de verheffingen, inlijvingen of erkenningen meestal personen, die door hun afstamming eenig recht hebben in den adelstand opgenomen te worden.

Van de na 1815 in den adelstand verheven ersonen hebben slechts enkelen een titel, graaf of baron, ontvangen, het meerendeel heeft slechts recht op het praedicaat van jonkheer. In tegenstelling met Nederland worden in België nog steeds verdienstelijke personen in den adelstand verheven.Tot 1848 had de adel in ons land nog eenigen politieken invloed nl. op de samenstelling der Prov. Staten. Zoowel in Nederland als in België wordt adeldom uitsluitend door den souverein verleend. Het aannemen van vreemden adeldom is verboden. Men onderscheidt de verleening in erkenning, inlijving en verheffing. De titels die kunnen worden verleend zijn die van ridder, baron, burggraaf, graaf, markies, hertog en prins.

In de N. provincies werden echter nimmer andere titels verleend dan die van baron of graaf en enkele malen die van ridder. De zgn. adel zonder titel (in Nederland de overgroote meerderheid) heeft slechts recht op het praedicaat jonkheer.

Zie Adelsrecht.

Beyerinck.

Adel In Nederlandsch-Indië.

In Ned.-Indië komt overal een erfelijk hoofdenschap voor, doek van adel is toch slechts daar sprake, waar vreemde invloeden zich hebben doen gelden. In sommige streken heeft het uit Voor-Indië geïmporteerde kastenstelsel, dat zich in de gegeven plaatse lijke omstandigheden heel anders ontwikkeld heeft dan in het land van herkomst, een splitsing van het volk in a. en lager volk bewerkt, die o.a. op de heele Javaansche cultuurgeschiedenis een stempel van dualisme heeft gedrukt, zoodat wij ons bij de bestudeering van de geschiedenis, de letterkunde, den godsdienst enz. steeds hebben af te vragen, of wij met uitingen van het cultureele leven van den a. of van dat van het geheele volk te maken hebben. Op Bali is het verband tusschen kastenstelsel en a. nog altijd van kracht. Op het huidige Java wordt de inheemsche a. gevormd 1° door den vorst en zijn nakomelingen; 2° door lieden, die door het Ned.-Indische gouvernement in den adelstand verheven zijn. De overerving der adellijke titels is plaatselijk zeer verschillend; in de Vorstenlanden wordt zij gekenmerkt door een generatiegewijze degradatie, waarbij wel de rang van de moeder (polygamie!) nog van belang is, doch geen verschil gemaakt wordt tusschen de beide seksen. In de Mohammedaansche periode is er naast dezen a. een nieuwe gekomen, nl. die van de nazaten van Mohammeds dochter Fatimah in de mannelijke lijn; men onderscheidt twee groepen, de nazaten van Mohammeds kleinzoon Hasan, die sjarif (uitspraak in Indië: sarip) genoemd worden, en de nazaten van den anderen kleinzoon, Hoesain, die zich sajjid noemen; zie Arabieren in Ned.-Indië.

In vele streken van den Indischen Archipel is de positie van dezen Arabisch-inheemschen a. overheerschend geworden, doch op Java heeft hij den Hindoe-Javaanschen a. niet op zij weten te streven, laat staan weten te verdringen. Het maatschappelijk aanzien van de beide soorten van edellieden is steeds buitengewoon groot geweest. In den laatsten tijd is het aan ’t tanen, omdat er geleidelijk een groep Westerschgevormde intellectueelen ontstaat, welker formatie de oude onderscheidingen doorkruist en waardeloos dreigt te zullen maken. De voornaamste adellijke titels worden sub voce opgegeven. zie Adeldom, Adelsrecht.

L i t.: L. W. C. v. d. Berg, De inlandsche rangen en titels op Java en Madoera (21902); Encyclopaedie van Ned.-Indië, s.v. Titels ; C. C.

Berg in Whither Islam, ch. Indonesia (Londen 1932 passim).

Berg.

< >