Engelsch arts die in 1851 een later naar hem genoemde ziekte beschreef, waarvoor kenmerkend zijn: toenemende algemeene lichaamszwakte en een bronsachtige verkleuring der huid.
De ziektevan A. begint met gevoel van moeheid, spierzwakte, vermindering der roode bloedlichaampjes en maagdarmstoornissen. Dan treedt geleidelijk de huidverkleuring op, voornamelijk eerst in het gezicht en op de handen. Ook op het slijmvlies in den mond treft men dikwijls donkere vlekken aan. De ziekte eindigt steeds — zij het meestal pas na jaren — met den dood. A. vond al, dat afwijkingen der bijnieren het optreden van het naar hem genoemde symptomencomplex veroorzaakten; met name is dikwijls tuberculose van deze organen in het spel. Waarschijnlijk kunnen de zieke bijnieren bepaalde giftige stoffen niet meer onschadelijk maken. Toedienen van bijnierextract heeft zelden eenig succes.
P. Hermans.