handeling (Lat. agere = doen). Strikt genomen duidt a. aan elke handeling, waaraan het Rom. recht gevolgen verbindt, practisch veelal alleen de aan bepaalde vormen gebonden handeling.
In het laatste geval kan a. betrekking hebben hetzij op bep. (niet-processueele) rechtshandelingen (→- Mancipatio, In iure cessio), hetzij op rechtshandelingen, gericht op handhaving van recht (process. rechtshandelingen). Met betrekking tot de handhaving van recht is te onderscheiden de a. in formeelen zin, d.w.z. de rechtshandeling, gericht op de handhaving van recht op de door het recht (ius civile) aangewezen wijze (ook het rechtsmiddel daartoe dienend: legis actio, formula, judicium), en de a. in materieelen zin, d.w.z. de vordering, die ingesteld wordt (dat wat gevorderd wordt, inhoud). In het Rom. recht bezat de a. vooral beteekenis voor het verbintenissenrecht; het bestaan eener verbintenis (obligatio) hing in den gedachtengang der Rom. juristen af van de aanwezigheid eener a. Tal van groepeeringen der actiones (a. in rem — a. in personam; a. civilis — a. honoraria enz.), benevens een reeks van actiones met eigenbenaming: zie Actio Pauliana, A. publiciana, A. noxalis.Lit.: L. Weliger, Institutionen des Röm. Zivilprozesrechts (1925, 10 vlg. en passim).
Hermesdorf.