evenals onderloopschheid, noemt men in de waterbouwkunde een verschijnsel, dat zich kan voordoen bij waterkeerende kunstwerken (stuwen, sluizen),vooral wanneer deze zijn gebouwd in waterdoorlaatbaren bodem. Door het verschil in waterhoogte boven en beneden het kunstwerk ontstaat in den bodem een waterstrooming.
Wordt de snelheid van deze waterstrooming zoo groot, dat gronddeeltjes worden medegevoerd, dan spreekt men van a. of o., al naar gelang het water zich achter of onder het kunstwerk een weg baant. Er ontstaan daarbij uitspoelingen, welke weder een grooter worden van de snelheid der waterstrooming ten gevolge hebben, zoodat het kwaad steeds erger wordt. De snelheid, welke de waterstrooming in den bodem ten hoogste mag bereiken, zonder dat gronddeeltjes worden medegevoerd, is afhankelijk van de grondsoort en is voor verschillende grondsoorten proefondervindelijk bepaald. Van belang zijn vooral de onderzoekingen van den Amer. ingenieur Bligh. Men beperkt de snelheid door den weg, welken een waterdeeltje in den bodem moet afleggen, zoo groot mogelijk te maken. Een belangrijk hulpmiddel hierbij vormen damwanden.Egelie.