A e t h y n, is een kleurloos gas, dat goed oplost in water, alcohol en aceton. Van deze laatste eigenschap maakt men gebruik, om het bij 12 at druk te persen in stalen flesschen; die aceton bevatten. 1 aceton lost 300 l acetyleen op (acetyleen-dissous).
De voornaamste toepassing vindt het bij de autogene metaalbewerking, waarbij men gebruik maakt van de hooge temperatuur (3500°), die bij de verbranding van een zuurstof-acetyleen-mengsel ontstaat. A. brandt met een zeer sterk lichtgevende vlam, waarom het voor verlichting van spoorwegwagens, lichtboeien, marktkramen, enz. gebruikt wordt. Zuiver a. ruikt aangenaam en is verdund met lucht niet giftig. Technisch a. bevat echter verschillende verontreinigingen, zooals zwavelwaterstof, phosphorwaterstof, ammoniak, siliciumverbindingen en sporen arseenverbindingen, die de giftigheid en den onaangenamen reuk veroorzaken. Een mengsel van a. en lucht is explosief, een stalen flesch gevuld met a. kan echter door vallen of stooten alleen niet explodeeren. Vochtig a. vormtmet koper een explosieve a.-koper-verbinding, zoodat men nooit leidingen of kranen, uit dit materiaal vervaardigd, mag gebruiken.Acetyleen (formule HC = CH) kan synthetisch verkregen worden door waterstof te leiden in een electrischen lichtboog tusschen koolspitsen. Hierbij krijgt men echter slechts een opbrengst van 3,7%. Technisch wordt het uitsluitend gemaakt door inwerking van water op zie calcium-carbid volgens de vergelijking: CaC2 + 2H20 = C2H2 + Ca(OH)2; 1 kg calciumcarbid levert gemiddeld 300 liter a. bij 15° C en 760 mm kwikdruk. Deze bereiding wordt in de bekende carbidfietslantaarns in het klein toegepast. 1 liter a. weegt bij 0° en 760 mm kwikdruk 1,17 g. Zijn kritische temperatuur ligt bij 35,5°; de kritische druk bij 65,6 at. Bij 10° en 63 at kan het gecondenseerd worden tot een vloeistof, die bij —82,4° kookt.
Het kan gemakkelijk worden aangetoond met een ammoniakale oplossing van koperchloruur, waarmede een roode neerslag van acetyleenkoper C2Cu2 ontstaat. In de chemische industrie is de voornaamste toepassing de omzetting in acetaldehyd, waaruit door oxydatie azijnzuur gewonnen wordt. Door chloreering gaat a. in een rij gechloreerde koolwaterstoffen, zooals acetyleen tetrachloride, trichlooraethyleen, enz. over.
A. werd in 1836 door Davy ontdekt en door Berthelot uitvoerig onderzocht. De eerste bereiding uit calciumcarbid stamt van Wöhler, 1862, terwijl in 1906 voor het eerst de acetyleen-zuurstof-vlam toegepast werd.
L i t.: Vogel, Das Azetylen (21923); Rimarski, Azetylen in sicherheitstechnischer Hinsicht (1925).
Hooge veen.