1.( Gr. akantha = doorn), plantengeslacht met doornachtige ingesneden bladeren en in eindtrossen staande witte, blauwe of violette bloemen. Ongeveer 25 soorten in de tropen der oude wereld en in Z.Europa.
Verschillende Z.Eur. soorten worden als sierplant gekweekt. De bladeren worden als motief gebruikt in de Gr. Renaissance-ornamentiek.2. is in de Gr. sierkunst en later in de van haar afgeleide kunsten een zeer verbreide omamentieke vorm. De a. ontwikkelt zich waarsch. uit de voor-Aziatische palmet of roset. Deze vorm krijgt hoe langer hoe meer relief, buigt naar voren op, opzij om, en zoo ontstaat het a.-blad, dat slechts in de verte iets met het distelblad gemeen heeft.
3. 1° (a n t. geographie) kolonie van Andros aan de Oostkust van Chalcidice, bij het teg. Jeristos. Dicht bij A. liet Xerxes een kanaal door heit schiereil. Acte graven (480 v. Chr.). A. ging in 424 v. Chr. uit den Attischen Zeehond over tot een bondgenootschap met den Spartaanschen bevelhebber Brasidas.
2° (Gr. myth.) zoon van Autonoüs en Hippodamia, door de paarden zijns vaders verscheurd.
Davids.