Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-01-2024

Abt

betekenis & definitie

1.van het Syrische Abbas, vader, overste van een zelfstandig klooster in de monastieke Orden, in sommige Orden van reguliere kanunniken, die op den regel van den H. Benedictus geschoeid zijn, en in eenige collegiaalkerken.

Wordt gekozen (gewoonlijk voor het leven) door het kapittel. Men onderscheidt regeerende a. (de regimine) en niet regeerende, welke titulair-abten zijn of ook een abdij in commende hebben. Wordt, zoo regeerend, behoudens privilegie gezegend door den diocesaanbisschop binnen drie maanden na de keuze. Kan mindere orden toedienen en heeft Voor de pontificalia dezelfde privilegies als de Abbas Nullius, behalve de purperen kalot. Heeft rechtsmacht over zijn onderdanen. Moet geroepen worden tot de diocesane synode, maar tot het Algemeene, Plenaire en Provinciale Concilie alléén als hij overste is van een monastieke Congregatie (Can. 625, 223, 385, 964, 625). Drehmanns.

2. type tandrad locomotief,systeem R. Abt 1882, een combinatie van adhaesie- en tandrad locomotief voor bergsporen, groote krachtsontwikkeling op hellingen, groote snelheden op vlakken weg.
3. 1° F r an z, D. componist,* 1819 te Eilenburg, f1885teWiesbaden, bezocht de Thomasschoolte Leipzig, doch verwisselde zijn theologische studies met muziekstudie.1841 werd hij muziekdirecteur aan het hoftheater te Bemburg, ging echter nog datzelfde jaar als dirigent van de abonn. concerten naar Zürich, waar hij ook de opera leidde. In 1852 werd hij benoemd tot hofkapelmeester te Brunswijk, waar hij bleef tot 1882.

Werken: Liederen en mannenkoren, die in zijn tijd zeer geliefd waren; zij hebben geen groote muzikale waarde.

L i t.: Ncujahrsstück der Allg. M. G., Zürich, Franz Abt (1886); B. Rost, Vom Meister des volktüml. deutschen Liedes, Franz Abt (1924).

Piscaer.

2° J a c o b, Z. Duitsch schilder uit het begin van de 16e eeuw. Zoon van Ulrich A. den Ouderen. Vrijmeester in het gilde van Augsburg 1510. + 1518 aldaar.
3° M i c h a e l, Z. Duitsch schilder uit het begin der 16e eeuw. Zoon van Ulrich den Ouderen, broeder van Ulrich den Jongen. Hij was werkzaam in Augsburg van ca. 1520—’27.
4° (d e Oudere), Ulrich, Z.Duitsch schilder uit ’t begin van de 16e eeuw (+ 1532). Vader van Jacob Abt. Werkzaam te Augsburg van 1486-1632.

Hoofdwerk: Kruisgingstriptiek (1517, Augsb. Mus.); Beweening (München, Pinacotheek).

< >