Verschillende methoden.
1° De d e n u datiemethode. Men bepaalt den gem. waterafvoer der rivieren per jaar, hun gehalte aan erosieproducten (zwevend, in oplossing enz.) en de opp. van het stroomgebied in km2. Voor het Mississippigebied berekende men voor de totale vereffening van Amerika 10 000 000 jaar. R u ll e n berekende dit voor Java. Volgens W a l c o l ouderdom van het Palaeozoïcum 17 600 000 jaar. Volgens P e n c k ouderdom van het Tertiair 1000 000 jaar, van het Quartair 500 000 jaar. Uit het terugsnijden van de Niagarafalls in de Lockportdolomiet werd de ouderdom berekend, tevens begin van de afsmelting van het diluviale ijs. Volgens L y e ll ouderdom 70000 jaar, volgens Spencer 32 000 jaar, volgens Chamberlin en Salisbury 60000 jaar. De methode is zeer onnauwkeurig.
2° De sedimentatiemethode. Uit de hoeveelheid gesedimenteerd materiaal per jaar, de opp. waarover de sedimentatie plaats heeft en de dikte der afzettingen is de ouderdom van sedimenten te bepalen. Vooral toegepast bij berekening van de ijstijden. De Geer beschouwde de gelaagdheid der glaciale afzettingen in Zweden als jaargelaagdheid. Over 800 km afstand mat hij deze op. Einde Pleistoceen 12 000 jaar geleden. A l bh e i m berekende voor de Alpen 16 000 jaar.
3° De m e t h o d e d e r kustterrassen. Uit de gem. stijging van de Noorsche kust en de tegenwoordige ligging van de terrassen is het tijdsverloop sinds het begin van de stijging te bepalen. Dit valt waarsch. samen met het begin van de afsmelting van het diluviale ijs.
4° De methode van het zoutgehalte der oceanen. Het eerst door H a ll e y (1715) geopperd. Vooral door J. J o l y nog steeds aangehangen. Men bepaalt den zouttoevoer door de rivieren en de hoeveelheid zout in het zeewater aanwezig. Volgens Joly is de ouderdom der zeeënvorming 80—90000000 jaar.
5° De excentriciteit smethode. De excentriciteit der Mercuriusbaan neemt af. Men heeft een veronderstelling gemaakt voor de oorspronkelijke excentriciteit. Hieruit volgt voor ouderdom zonnestelsel en aarde: 1—10 milliard jaar.
6° De methode der afkoeling ssnelheid. Ouderdom te berekenen uit de afkoelingssnelheid van de aarde (zie Afkoeling der aarde). Oudste berekening van Lord K e l v i n (1862) : ouderdom aarde 40000000 jaar.
7° De radio-actieve methoden, a) De h e l i u m methode. Het eerst door Strutt en Rutherford toegepast. Uit het heliumgehalte in mineralen t.o.v. het gehalte aan uraan en thorium volgt de ouderdom. 1 g U vormt 1 cm8 He na 107 jaar. 1 g Th doet dit na 1/3 X 107 jaar. Geologische ouderdom T = [heliumgehalte (in cm8)/(U + 0,3 Th in g)] x 107 jaar. De methode geeft te lage waarden, o.a. door diffusie van het helium, b) De radium-loodmethode. Men kent drie soorten lood, resp. met at.gew. 206,207 en 208 De eerste en laatste ontstaan als eindproduct uit U en Th. 1 g U geeft per jaar 1,2 x 10-10 g Pb (= Ra G). In mineralen met Pb van at.gew. 206 bepaalt men de verhouding Pb en U. 1° Bij mineralen, wier ouderdom klein is t.o.v. den omzettingstijd van U, is de geologische ouderdom T = ± (Pb/U) X 8 200 millioen jaar. 2° Bij zeer oude mineralen T = Pb/(U+0,58Pb -f-f 0,3Th) x 8 200 millioen jaar. Als mineraal kiest men liefst zirkoon, wegens geringe verweering. Van de verschillende radioact. methoden vooral de radiumloodmethode tamelijk betrouwbaar, c) De m e t h ode der pleochroïtische hoven. Rondom mineralen met radioactieve insluitsels donkere verkleuringen door inwerking der stralen. Het eerst toegepast door O. M ü g e (1909) en J. J o l y (1910). Vooral in mica en andere glimmers duidelijk zichtbaar bij gebruik van een polarisatiemicroscoop. Uit de verhouding van het gehalte aan radioactieve stoffen in het mineraal en de intensiteit van de verkleuringen is de ouderdom te bepalen.
Resultaat der verschillende ouderdomsbepalingen (zeer wisselend).