imam (d.w.z. voorganger, hoofd) der Hanafitische school van Mohammedaansche wetgeleerden, een van de vier door den orthodoxen Islam erkende scholen van wetsinterpretatie; deze school vindt haar aanhangers vooral in de vroeger Turksche gebieden; zie Islam, f 767 (= 150 Hidzjra) te Koefa.
Lit.: Th. W. Juynboll, Handbuch des islamischen Gesetzes (Leiden—Leipzig 1910, 27).