Sjah van Perzië 1586-1628, een der belangrijkste vorsten van dit SjiietischMohammedaansche rijk, kwam aan de regeering na den onrustigen tijd van sjah Tamasp (1522—1576), wiens kleinzoon hij was, en na den moord op zijn broeder Hamza, waaraan hij wellicht medeplichtig was. Hij toonde al spoedig de kracht te hebben tot den strijd tegen het Turksche rijk, en breidde naar Oost en West zijn rijk uit. Hij begreep, dat hij zich van de West-Europeesche beschaving een en ander kon eigen maken om zijn rijk te versterken. Daarom nam hij in 1597 in dienst twee Engelsche edellieden, die zijn land bereisden, de gebroeders Antony en Robert Sherley; dezen organiseerden zijn leger en schiepen een Perzische artillerie met een eigen geschutgieterij. Zij werden ook aan het hoofd van Perzische gezantschappen afgevaardigd naar Europeesche hoven.
Als Sjiietisch vorst was A. wreed tegenover de Soennietische Mohammedanen en tegenover de Christenen verdraagzaam. Als groot bouwkundige heeft hij zijn toenmalige hoofdstad Ispahan verfraaid en het grafteeken van kalief Ali, den heilige der Sjiieten, op de Turken veroverd, luisterrijk hersteld. A. werd opgevolgd door een 15-jarigen kleinzoon, Sam Mirza Schoffi, die als „Perzische Nero” een zeer slechten naam heeft achtergelaten. Ook sjah Abbas II (1642—1666) was van weinig beteekenis. De geestelijke sfeer van het rijk van Abbas den Grooten wordt geschilderd in Goethe’s aanteekeningen op den West-Ost- lichen Divan.
L i t. : Sir Percy Sykes, A history of Persia (II 1921) ; Dr. F. W. Stapel, Geschiedenis van Nederlandsch-Indië (Meulenhoff-serie 1930). v. Gorkom.