(= Arlon), Belg. stad, hoofdplaats van de prov. Luxemburg; opp. 599 ha; 11387 inw.; op een heuvel gelegen; boschachtige omgeving, in golvend landschap; in den Z.O. hoek der prov.
Potaarde, zandachtige grond afwisselend met harde gesteenten, van secondairen ouderdom. Bron van de Semoisrivier.A. geciteerd in het Itinerarium Antonini onder den naam Orolauno vicus, gelegen op een knooppunt van belangrijke wegen naar Tongeren, Keulen, Reims en Trier, ontwikkelde zich tot een niet onaanzienlijke agglomeratie in den Romeinschen tijd. Ter plaatse vond men niet minder dan drie begraafplaatsen, grondvesten van gebouwen, waaronder die van een badinrichting, en vele steenen met inscripties en reliëfs, nl. portretten en allerhande voorstellingen van het dagelijksch leven. Deze zijn te voorschijn gekomen uit de fundamenten van den 4e-eeuwschen omheiningsmuur, dateeren uit de 2e en 3e eeuw en behoren grootendeels tot grafcippen en grafpijlers, zooals vele voetstukken, kroonlijsten, frontons en schubdaken bewijzen, alles echter uit elkaar gerukt en zonder samenhang. Wat bewaard is, staat in het Museum te Aarlen, dat in dit opzicht het rijkste is van België. St. Donatus- en St. Martinuskerk. Landbouw, steengroeven, aardewerk, steenbakkerijen, houtzagerijen, leerlooierijen, wolnijverheid, stokerijen, ijzergieterijen. Drukke vee- en paardenmarkt. Garnizoensplaats, douane, spoorwcgcentmm; openbaar en bijzonder (Kath.) onderwijs. Plat-Duitsche taal; grensgebied voor ’t Waalsch, ten W.,en ’t Duitsch, ten O. A. is een der oudste steden van België; werd meermalen vernield; leed zeer onder de Duitsche bezetting van 1914—1918.
L i t.: E. Espérandieu, Recueil général des basreliëfs, statues et. bustes de la Gaule romaine (V 1913, 211 vlg.).