1° (N e d. R e c h t) of zwagerschap is de betrekking, die bestaat tusschen den eenen echtgenoot en de bloedverwanten van den anderen.De graad van a. tusschen den eenen echtgenoot en een bloedverwant van den anderen wordt bepaald door den graad van bloedverwantschap tusschen deze beide laatsten.
A. gaat niet verloren door de ontbinding van het huwelijk, dat haar deed ontstaan. A. in rechte linie en in den 2en graad der zijlinie is huwelijksbeletsel. A. is ook een bron van alimentatieverplichtingen. Men is nl. verplicht zijn behoeftige schoonouders en behuwdkinderen te onderhouden. Deze verplichting bestaat echter niet: 1° tusschen schoonouders en kinderloos schoonkind na overlijden van diens echtgenoot; 2° jegens en voor de hertrouwde schoonmoeder of schoondochter (art. 377 B.W.). In vele familiezaken moeten aanverwanten, evenals bloedverwanten, door den rechter gehoord worden.
Stoop.
2° (Belg. Wet g.) De gevolgen van de a. zijn gelijk aan die van de bloedverwantschap, met uitzondering van de erfopvolging en de ouderlijke macht. A. brengt verplichtingen mede: o.a. tot onderhoud tusschen schoonkinderen en schoonouders enz. Het is ook een beletsel voor het huwelijk tusschen schoonbroeder en schoonzuster, als het huwelijk voor de wet ontbonden is door echtscheiding. Door die ontbinding houdt ook voor de wet de a. op.
F. Bauwel.
3° (Canoniek Recht) A. is een ongeldigmakend huwelijksbeletsel. Het maakt, dat de echtgenoot na den dood van de andere partij niet geldig kan trouwen met de bloedverwanten van deze. Dit huwelijksbeletsel strekt zich uit tot alle bloedverwanten in de rechte linie en wat de zijlinie betreft tot de bloedverwanten in den eersten en tweeden graad. Een man kan dus geen geldig huwelijk aangaan met de moeder of grootmoeder, met de dochter of kleindochter van zijn gestorven vrouw, en ook niet met haar zuster; tante of nicht. A. strekt zich alleen uit tot de eigen bloedverwanten van de(n) echtgenoot(e). Daarom is het bijv. niet verboden, dat een jongen trouwt met een meisje, als zijn broer reeds getrouwd is met een zuster van dat meisje of met de moeder van dit meisje. De reden, waarom de Kerk het huwelijk tusschen aanverwanten belet, is vooral het gevaar voor verkeerde daden tusschen aanverwanten. De nauwere omgang, dien iemand uiteraard heeft met de bloedverwanten van zijn echtgenoot, brengt, tengevolge van de menschelijke zwakheid, bijzondere gevaren mee. De onmogelijkheid om te trouwen met aanverwanten zal den mensch tegenover die bijzondere gevaren een bijzonderen steun geven bij het beheerschen van zichzelf. A. is een positief-wettelijk Kerkelijk huwelijksbeletsel en als zoodanig geldt het alleen voor gedoopten. Om ernstige redenen geeft de Kerk soms dispensatie in dit huwelijksbeletsel.
L i t.: L. Bender, Huwelijk en huwelijksbeletselen (1932).
Bender.