van schepen, internationaal geregeld bij Tractaat van 23 September 1910, voor Ned. goedgekeurd bij de wet van 11 Jan. 1913, Stbl. 26. De art. 534—544a Ned.
W.v.K. geven met eenige uitbreidingen dezelfde regeling.Art. 634 omschrijft aanvaring als „botsing of aanraking van schepen met elkander”. Bij wederzijdsche schuld is iedere reeder aansprakelijk in verhouding tot het gewicht der door zijn schip begane fouten, dus niet naarmate de fout tot de aanvaring heeft medegewerkt. Als de verhouding niet is vast te stellen, hoewel vaststaat dat beide schepen schuld hebben, moet elk de helft der schade dragen. Overtreding der reglementen op het uitwijken e.d. levert niet zonder meer schuld op, zelfs kan afwijken van de reglementen plicht zijn, daar in bijzondere omstandigheden de eischen van goed zeemanschap voorgaan. In volle zee geldt krachtens tractaat het internationaal reglement voor Ned. ingevoerd bij K.B. van 24 April 1897, Stbl. 107, laatstelijk gewijzigd bij K.B. van 10 Januari 1907, Stbl. 12. Voor het binnenland is er een alg. reglement, het zgn. Binnenaanvaringsreglement van 28 Augustus 1926, Stbl. 317, dat in geheel Ned. geldt, behalve
1° op den Rijn met inbegrip van de Waal en de Lek, waarop van kracht is het met andere Rijnoeverstaten overeengekomen Rijnvaartpolitiereglement (K.B. van 23 Januari 1913, Stbl. 40, gewijzigd 9 Juli 1929, Stbl. 386);
2°op de Merwede, de Noord en de Nieuwe Maas, die een eigen reglement hebben (K.B. van 4 October 1913, Stbl. 379, gewijzigd 9 Juli 1929, Stbl. 386);
3° op de Ned. gedeelten van de Eems en haar mondingen, waar, omdat de grens met Duitschland niet vaststaat, het Internationaal Reglement van 1897 van kracht is. Deze reglementen regelen uitvoerig uitwijken, signalen, lichten, ankeren enz. In het algemeen moet een schip, dat een ander tegemoet vaart, naar stuurboord (= rechts) uitwijken, evenals bij het verkeer te land, maar ook een schip, dat een ander oploopt (= inhaalt), moet naar stuurboord (= rechts) wijken. De rechtspraak acht vaak schuld van een schip ook aanwezig, indien niemand der opvarenden laakbaar handelt, maar het schip verkeerd vaart, bijv. doordat op onverklaarbare wijze de machine weigert. De reeder is voor de fouten van den loods aansprakelijk, zelfs al is het gebruik van dezen verplicht. De kapitein is persoonlijk slechts aansprakelijk in geval van grove schuld (art. 342 W.v.K.). Indien een sleepschip door schuld van zijn sleepboot in aanvaring komt, is niet alleen de sleepboot, maar ook het sleepschip tegenover den derde aansprakelijk. De reeder heeft voor de gevolgen van een aanvaring slechts beperkte aansprakelijkheid. De art. 634—543 zijn ook toepasselijk op twee gevallen van oneigenlijke aanvaring:
1° als een schip verkeerd vaart zonder een ander te laken, maar toch dit schip schade toebrengt bijv. door deining;
2° als een schip tegen een vast voorwerp vaart, in welk geval het schip behoudens tegenbewijs geacht wordt schuld te hebben. De vordering wegens a. (niet die wegens oneigenlijke a.) is op het schuldige schip bevoorrecht boven hypotheek (art. 318c); zij verjaart, indien het Tractaat van 1910 toepasselijk is, door verloop van twee jaar, in andere gevallen door verloop van twee jaar, mits de aangesprokene onder eede bevestigt betaald te hebben, zoo niet door verloop van dertig jaar. In geval van aanvaring is de kapitein verplicht aan de andere schepen op te geven naam en reis van zijn schip en zoo noodig hulp te verleenen; komt hij deze verplichtingen niet na, dan is hij persoonlijk aansprakelijk, echter niet de reeder (art. 358a W.v.K.).
L i t.: zeer goede monographie : H. Muldcrije, Aanvaring, aanrijding en hulploon (1931).
Loeff.