zalige.
De rechtvaardigen, die vrij van alle zondenschuld en straf sterven, zullen God in eeuwigheid van aanschijn tot aanschijn schouwen (geloofspunt). In het Credo belijden we: „Ik geloof in het eeuwige leven (Apost.); „Ik verwacht liet leven der toekomstige eeuw”” (Nic.-Const.); „Zij, die het goede verrichten, zullen het eeuwig leven ingzie (Athan.). Uitvoerig en duidelijk is dit dogma door paus Benedictus XII in de Constitutie Benedictus Deus (133G) uitgesproken: „Na Jesus’ Hemelvaart zullen alle Heiligen in den Hemel door de aanschouwing en genieting der Goddelijke wezenheid waarlijk gelukkig zijn, eeuwig leven en eeuwige rust bezitten, liet zal duren tot het laatste oordeel, en daarna in eeuwigheid”” (Denz. 530). Het N. T. is vol van de prediking van het eeuwig geluk en de zalige aanschouwing Gods. „Thans zien we in een wazigen spiegel, straks van aangezicht tot aangezicht. Thans ken ik slechts ten halve, straks ten volle, zooals ik zelf gekend ben (I Cor. 13,12). „Wij weten, dat, wanneer de Openbaring gekomen is, wij aan Hem gelijk zullen zijn, want wij zullen Hem zien gelijk Hij is”” (IJoh. 3. 2).
Dit schouwen gaat alle krachten der natuur te boven, is bovennatuurlijk (geloofspunt). Het Conc. te Weenen verklaart: „Het glorielicht is voor de ziel vereischt, waardoor zij wordt verheven om God te kunnen zien en zalig te genieten (Denz. 475). Het voorwerp der schouwing is God zelf, de Drievoudige en Eéne, zooals Hij is (geloofspunt; Denz. 693). Om zijn enkelvoudigheid zien de zaligen God in wezen, en daarmee al zijn wezensvolkomenheden; zoo ook de Goddelijke Personen, hun innerlijke voortkomst en betrekkingen. Gods wezen doorgronden kan geen schepsel, doch God alleen.
Het secundaire object der Godsschouwing is veel buiten God in zoover het eenige betrekking tot de zaligen heeft. Naar het gevoelen der Godgeleerden kennen ze:
1° Alle gebeuren der genadeorde, bijv. de menschwording, de H. Eucharistie, de rechtvaardiging, de geschiedenis der Openbaring, den waren zin der H. Schrift. Wat we hier gelooven zullen we daar zien.
2° Het heelal met al zijn deelen, alle soorten der stoffelijke en geestelijke dingen, zien de zaligen in God het oerbeeld, de werk- en doeloorzaak van alles wat is.
3°Alles wat hun staat vordert: den hemelschen hofstoet, de hemelbewoners, de vereering, hun op aarde en in het vagevuur bewezen, de gebeden, hun opgedragen. Ze zien de lotgevallen dergenen, tot wie ze hier op aarde in betrekking stonden, bijzonder wat hun zieleheil betreft. Er zijn in de aanschouwing Gods verschillende graden (geloofspunt, Denz. 693, 842). „Hij zal iedereen volgens zijn werken vergelden (Mt. 16. 27). „In het huis mijns Vaders zijn vele woningenzie (Joh. 14. 2). „Wie spaarzaam zaait zal spaarzaam maaien, en wie onbekrompen zaait, zal onbekrompen maaienzie (2. Cor. 9. 6.). „De eene ster verschilt van de andere in glans, zoo is het ook bij de opstanding der dooden”” (1 Cor. 15. 41 vlg.). De physieke oorzaak van dit graadverschil is gelegen in de mate der toebedeeling van het glorielicht. De Godsschouwing duurt zonder onderbreking of vermindering eeuwig door (geloofspunt Denz. 530). De zaligen zullen God onafgebroken, noodzakelijk immerdoor schouwen. Hun zaligheid zal bijkomstig vermeerderd worden in de vereeniging des lichaams bij de verrijzenis. zie Schouwing Gods.
L i t.: S. Thomas Aq. I, 12; Mannens Theol. Dogm. Inst. (III 21915, 685 vlg.); E. Krebs, Was kein Auge geschen (21919), Holl. vert. „Wat geen oog gezien heeft (G.G.G. 1931); Diekamp, Katholische Dogmatik (III zie192?, 436 vlg.); Bülot, De Novissimis (51924, 121 vlg.); Hugon, De Deo Uno et Trino (91931, 107 vlg). “
Luyckx.