is een bepaalde stroming in de protestantse Nieuwtestamentische wetenschap, die in de 19de en het begin dezer eeuw grote invloed heeft uitgeoefend. De leider was Ferdinand Christian Baur (overleden 1860).
Het karakteristieke van deze methode is, dat de litteraire critiek betreffende de boeken van het N.T. in nauw verband wordt gebracht met de ontwikkeling van het oudste Christendom: elk geschrift wordt gezien als product van een bepaald stadium in de historie van de allereerste tijd. Baur ziet deze periode in het schema van een Hegelse drieslag: these, antithese, synthese.
Het oudste Christendom is dat van Joden-Christenen, of Ebionitisme (met als kenmerkende trekken: gebondenheid aan de Wet, en Joods Messias-geloof). Het staat tegenover het spoedig daarna opkomende Paulinische Christendom (vrijheid ten opzichte van de Wet, universalisme).
Van het aanvankelijk fel contrast komt men echter weldra tot een periode van bemiddeling. De tegenstellingen worden minder scherp en eindelijk vindt men elkander in een gemeenschappelijk verweer, vooral tegen Gnosticisme, en Montanisme, en treedt een periode van vrede en verzoening in: de contrasten van Judaïsme en Paulinisme worden opgeheven in het allesoverkoepelende Katholicisme.
Van deze strijd vormen de boeken van het N.T. de neerslag.G. s.