Quintus Septimius Florens(ca. 155 a 160—na 220), een zeer originele figuur onder de oudste christelijke Latijnse schrijvers, is te Carthago als zoon van een Romeins officier geboren en heeft een tijdlang te Rome de rechtspractijk uitgeoefend. De wijze van zijn overgang naar het Christendom is niet bekend.
Hij heeft, naar Carthago teruggekeerd, in talrijke geschriften met bijzonder talent het Christendom verdedigd en ook verschillende ketters, als Mardon en Praxeas, bestreden. Zelf heeft hij zich omstreeks 207, geleid door zijn streng-ascetisch standpunt, bij de Montanisten gevoegd.
Hij mag terecht beschouwd worden als de schepper van het Kerklatijn. Beheerser van de taal, heeft hij verschillende sindsdien gangbaar geworden dogmatische uitdrukkingen (persona, substantia, natura) gesmeed.
In zijn practisch-ascetische geschriften behandelde hij allerlei actuele vraagstukken met name de verhouding van de Christen tegenover de cultuur van die tijd. Daarbij toonde hij zich een vijand van alle halfheid.
D. N.