Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

SEM

betekenis & definitie

(Hebr., naam; ook „die de naam voortplant”, d.i. de zoon of erfgenaam) is volgens Genesis de oudste van de drie zonen van Noë, die na de redding uit de zondvloed om zijn vrome piëteit jegens zijn vader de zegen wegdraagt en de stamvader wordt van het uitverkoren volk. Tot zijn nakomelingen, de Semieten, worden in de volkenlijst (Gen. 10 : 2131) die volken gerekend, die door de Israëlieten als stamverwanten (zoals de Assyriërs, Arameeërs en Arabieren) of als beschermers of bondgenoten (zoals de Elamieten en ook wel de Lydiërs) gewaardeerd werden.

In de tegenwoordige wetenschap worden de termen Semieten en Semietische talen gebezigd voor die volken, wier talen, nauw verwant, zich door bepaalde bijzonderheden van andere taalstammen onderscheiden. Men verdeelt deze talen thans in een oostelijke en een westelijke groep. Hiervan omvat de oostelijke het Accadisch (met de beide dialecten Babylonisch en Assyrisch); de westelijke wordt gesplitst in een zuidwestelijke en een noordwestelijke. Tot de noordwestelijke groep behoren het Kanaänees (Amorietisch), het Phoenicisch (met het Oegarietisch), het Hebreeuws en het Aramees (Syrisch) met hun verschillende vormen en dialecten. Tot de zuidwestelijke groep behoren het Arabisch met zijn vele dialecten, het Zuid-Arabisch (Minees en Sabees) en het Ethiopisch. Hiervan behoren alleen nog het Arabisch, voorts een jongere vorm van het Ethiopisch (Ge’ezj en thans weer het Hebreeuws tot de levende talen.

< >