Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

REINHEID

betekenis & definitie

is een begrip, dat in de antieke wereld een wijdere betekenis had dan tegenwoordig, omdat men daarbij in het bijzonder dacht aan cultische reinheid. Het spraakgebruik nadert telkens het ethische en het hygiënische, zoals wij het verstaan, maar heeft diepe wortelen in een eigen mentaliteit, die samenhangt met het ontzag voor het heilige.

Zo kan men, gezien van uit het heilige, onrein zijn, zonder dat men zich aan de overtreding van een zedelijk gebod of een hygiënische eis heeft schuldig gemaakt. Maar omgekeerd kan men ook, gezien uit de wereld van het profanum, onrein zijn door de aanraking met het heilige en dan is het evenzeer nodig bepaalde riten te ondergaan voordat men in de gewone wereld kan terugkeren.

Dit had tot gevolg, dat het woord voor rein tegelijk onrein betekende, afhankelijk van het standpunt waarop men zich stelde.Het O.T. heeft deel aan de antieke mentaliteit, zoals vooral uit de priesterlijke wetgeving blijkt. In het verhaal van de zondvloed is sprake van de reine en de onreine dieren, die in de ark worden opgenomen. Een offer werd door Noë gebracht na afloop van de zondvloed en natuurlijk kan dit slechts bestaan hebben uit reine dieren. Daarom spreekt de schrijver ook van de zeven paar reine dieren, die naast het éne paar onreine dieren in de ark werden toegelaten. In Deut. 14 : 3-20 vindt men een nauwkeurige lijst van wat Israel onder onreine dieren had te verstaan.

Alle verrichtingen van de mens, die in verband staan met het sexuele leven, werden geacht onreinheid te veroorzaken. Hetzelfde gold van de aanraking met een lijk, ziekten zoals melaatsheid en huidziekten met een genezingskans. Wanneer de dagen van het isolement voorbij waren, wisten de reinigingsriten, zoals baden, met begeleiding van offeranden de vlekken af. Een samenvatting van de wetten op reinheid en onreinheid geeft Lev. 11-15. De wetten, die op iedereen van toepassing zijn,nemen in strengheid toe naarmate men zich dichter bij het heilige der heiligen bevindt, zij zijn strenger voor de hogepriester dan voor de priester of leviet. Het zijn cultische overtredingen en lichaamsgebreken, die hen ongeschikt maken voor de tempeldienst.

Des te treffender is het, dat in Ps. 15 de vraag: „Heer, wie mag vertoeven in uw tent en wonen op uw heilige berg?” beantwoord wordt met uitsluitend zedelijke eisen. Dit wijst er reeds op, dat men in Israël het begrip reinheid wel degelijk kende met een volle nadruk op het zedelijke element. Rein zijn wil zeggen, dat men gehoorzaamt aan de godsdienstige en zedelijke geboden, aan waarheid en gerechtigheid. In Ps. 51 : 7 en 10 lopen de cultische en zedelijke begrippen merkwaardig dooreen. Vele profetische uitspraken waarschuwen tegen formalisme en leggen de nadruk op de innerlijke reinheid van het hart.

In de Misjna is de gehele Seder Toharoth (de grootste van de zes seders) aan dit onderwerp gewijd. Hiertegenover zetten Jesus en Paulus de profetische lijn voort met een sterke nadruk op het zedelijk karakter van de reinheid (Matth. 7:15, Luc. 11 : 3841; vgl. ook Hand. 10 : 14; Rom. 14 : 14 en 20 enz.), hoewel de melaatse, die genezen is, door Jesus wordt aangeraden zich te laten reinigen volgens de wet van Moses (Marc. 1 : 44) en ook Paulus zich wel aan een reinigingsrite heeft onderworpen (Hand. 21 : 26). De viering der liturgie kan een zeker cultisch bepaald heiligheids- en reinheidsbegrip niet ontberen. Toch is tegelijkertijd in de christelijke eredienst de oude wet geheel gezuiverd van de „zwakke en armelijke elementen” (Gal 4:9, 5:1, Kol 2 : 21). Op zich genomen is er in het Rijk Gods niets onrein, d.w.z. niets belemmert ons om tot God te gaan, tenzij de zonde (Rom. 14 : 14).

M. A. B./J. V. D.

< >