Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

PERSOON EN PERSONALISME

betekenis & definitie

Persoon is een zelfstandig, vrij beslissend wezen. Alleen de persoon of de maatschappelijke eenheid van personen is zichzelf (d.w.z. drager van rechten en plich-ten) en om zichzelfs wille in het universum gesteld; in de aard van het verstandelijke toch ligt het gebruiken en niet het gebruikt worden, d.i, middel te zijn.

Behalve dit karakter van zichzelf te zijn als doel omsluit de persoon ook de aanleg en neiging om zelfstandig te handelen, zijn eigen weg te bepalen en dus verantwoordelijkheid te dragen. Deze persoonsidee gaat uit van de innerlijke en wezenlijke eenheid des mensen , ook al is deze naar zijn aard uit geest en stof samengesteld.

Behalve de gespletenheid des mensen als natuurlijk gegeven is ook de idealistische opvatting verwerpelijk volgens welke in het persoonlijk zijn van de mens zich het opperste Zijn of het al-zijn direct zou openbaren. Naast deze aristotelischthomistische opvatting van persoon zijn er vele andere, die zich tot het psychologische vlak bepalen, maar die alle overeenstemmen in de erkenning van de wezens- of levenstotaliteit van een persoon.

Eigenlijk heet dit meer persoonlijkheid, d.w.z. de persoon die een zekere graad van ontwikkeling heeft verworven, en wel zó, dat zijn leven gekenmerkt wordt door een volhardend vasthouden aan een bepaalde opvatting daarvan, in dienst waarvan hij zelf meesterlijk zijn krachten samenbundelt en activeert.Met personalisme wordt in de maatschappijleer bedoeld elk stelsel dat de menselijke persoon in het centrum plaatst, door het hele maatschappelijke streven op de handhaving en ontwikkeling daarvan te richten. Bijzonder in de christelijke opvatting gaat het bij alle staatkundig, economisch en sociaal streven tenslotte slechts om het welzijn en het geluk van de menselijke persoon; het Christendom toch trekt de leer van de zelfstandige betekenis van de menselijke persoon door tot in het eeuwige leven. Juist door eeuwigheidswaarden daaraan toe te kennen heeft het Christendom op den duur een radicale wijziging in het staatkundig-sociale denken en doen weten te bewerken; alle materialisme en naturalisme daarentegen moeten op de verkleining van de waarde der menselijke persoonlijkheid uitlopen en haar ondergeschikt maken aan de processen der evolutie. Ook het socialisme en het humanisme bekennen zich heden ten dage voor een personalistische wereldopvatting; maar hoe hoog zij de mens ook aanslaan, toch zal, doordat zij hem slechts tijdelijkheidswaarde toekennen, de mens bij hen tenslotte ondergeschikt blijven aan de doelstellingen en eisen van blijvende onpersoonlijke waarden als vooruitgang, productie, cultuur, de sterkte van een volk enz. Wel is ook de menselijke persoon aan het gemeenschappelijk welzijn ondergeschikt; hierin echter vindt ieder zijn afzonderlijke plaats en niemand is daartoe middel. Het liberalisme, dat zich evenzeer personalistisch noemt, ziet weer te veel deze ondergeschiktheid aan het geheel en de beperking in middelgoederen die er uit voortvloeit over het hoofd; het individualisme zocht de waarde van het persoonlijke te veel in sociale ongebondenheid.

Men moet m.a.w. de mens tegelijk als persoonlijk autonoom en als van nature maatschappelijk gebonden zien; zo alleen kan men in het welzijn van het geheel dat der persoonlijke leden ten volle tot zijn recht doen komen. F. w.

< >