Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

OPVOEDKUNDE

betekenis & definitie

is een wetenschap, die het opvoedkundig verschijnsel tot voorwerp heeft. Wijsgerig gesproken behoort zij tot de „practische” wetenschappen, maar ookdan nog blijft zij „theorie”, omdat zij niet rechtstreeks over het doen zelf handelt.

Als wetenschap ontleent zij normen aan wijsbegeerte en theologie en onderzoekt hoe deze in de opvoeding tot gelding moeten en kunnen worden gebracht. Zij is echter ook descriptief en beschrijft zo nauwkeurig mogelijk alle facetten van het opvoedingsverschijnsel in de paedagogische activiteit.

Tegenwoordig is zij ook phaenomenologisch; zij tracht schouwend-observerend door te dringen in het wezen der paedagogische activiteit.Door deze houding is de opvoedkunde ten dele wijsgerig, ten dele empirisch (ervaringsopvoedkunde). Ook maakt men onderscheid naar gelang zij betrekking heeft op het normale of afwijkende kind (orthopaedagogiek) en naar gelang zij haar aandacht voornamelijk schenkt aan het individu als zodanig, dan wel aan het individu in een gemeenschap.

Tot de opvoedkunde behoren de vraagstukken van het wezen der opvoeding, de samenhang met niet-paedagogische factoren als arbeid en vrije tijd, de mogelijkheid tot opvoeden en haar grenzen, het doel, de verhouding van tussen- en naaste doelen tegenover het totaaldoel, de opvoeders, de middelen der opvoeding, de plaats der opvoedkunde te midden van andere wetenschappen en de geschiedenis der opvoedkunde.

Mgr. Hoogveld onderscheidt de wetenschappen in die welke de grond der andere vormen, en die welke alleen maar hulp bij de beoefening bieden. Voor de opvoedkunde zijn er grondwetenschappen die het doel betreffen (sociale wijsbegeerte, ethica) en andere die het subject aangaan (psychologie, biologie, erfelijkheidsleer). Tot de hulpwetenschappen behoren sociologie en ook sommige van haar grondwetenschappen, bijv. de psychologie en moraaltheologie. In feite heeft de opvoedkunde altijd sterk onder invloed gestaan van wijsbegeerte, theologie en psychologie, de laatste eeuw ook van de sociologie. Men spreekt dan ook wel van belangrijke onderdelen als van „paedagogische psychologie” en „paedagogische sociologie”.

Soms wordt de opvoedkunde beschouwd als feitelijk toegepaste psychologie. Deze opvatting miskent echter de eigen aard der opvoedkunde als wetenschap en leidt tot voor de opvoeding gevaarlijke gevolgtrekkingen of vooropstellingen die men psychologismen kan noemen, bijv. de mening dat de toekomst reeds beslist wordt in de prilste jeugd. Anderen zien in de opvoedkunde uitsluitend de gemeenschap of stellen haar tot doel. Zo komt men dan tot sociologismen, bijv. de opvatting dat het kind moet worden „aangepast” aan de maatschappij. Op overeenkomstige wijze kan men tot moraliseren komen, als men de godsdienst als teleogische wetenschap naar de achtergrond schuift ten behoeve van de moraaltheologie. Dikwijls komt het voor dat eenzijdige nadruk wordt gelegd op één aspect of tussendoel der opvoedkunde.

Daardoor komt men er toe de opvoeding in een te beperkt licht te stellen. In de practijk voert dit tot gevaarlijke eenzijdigheden. Wettelijk is de opvoedkunde eerst in 1949 als zelfstandige wetenschap aan de Nederlandse universiteiten toegelaten.

j. j. G.

< >