(van Lat.: nepos, nakomeling) is onrechtmatige begunstiging van familieleden door kerkelijke en wereldlijke heersers bij benoemingen en het vergeven van ambten. In de Kerk komt het vooral voor bij de pausen van de 15de en 16de eeuw, die aan hun verwanten gedeelten van de pauselijke staat gaven als eigen vorstendom.
Paus Pius V maakte hieraan een einde. Nepotisme bij het verlenen van kerkelijke ambten werd door paus Innocentius XII krachtig bestreden.