als het streven om het gelovige kerkvolk te doen leven uit de liturgie der Kerk, gaat van het feit uit, dat de kerkelijke eredienst de authentieke en meest primaire bron is van echt christelijke geest, maar constateert ook dat dit door zeer velen niet voldoende wordt erkend en beleefd. De eredienst der Kerk is wezenlijk een aangelegenheid waarin zowel de clerus als de leken een eigen taak te vervullen hebben.
In de loop der eeuwen is de liturgie echter sterk „geclericaliseerd” en zijn de gelovigen veelal geworden tot „stomme toeschouwers”. Vandaar dat de liturgische beweging bijzondere nadruk legt op actieve deelneming van de leken, die hun krachtens initiatie toekomt.
De liturgie is bovendien tot in de kleinste details vastgelegd, waaraan bijna noodzakelijk het gevaar vast zit van formalisme en van een ongezond en geestdodend rubricisme, dat een zeker automatisme kan meebrengen. Daarom tracht de liturgische bewegingbegrip voor het liturgische gebeuren bij te brengén en de taak van de priester als liturg in de gemeente duidelijk te belichten.
Ook zoekt zij de ontwikkeling in de liturgische vormen weer op gang te brengen, opdat de liturgie door priester en leek gemakkelijker kan worden beleefd.Reeds in de Karolingische tijd werden bewuste pogingen gedaan om het volk meer in de eredienst te betrekken. In de tijd van de Hervorming werd dit probleem sterk aangevoeld. De oplossingen waren echter te veel vermengd met heterodoxe ideeën dan dat ze in de Kerk aanvaard konden worden. Ook later, in de tijd van Gallicanisme en jansenisme, ontmoeten we, vooral in Frankrijk, eenzelfde streven, doch het samengaan met verkeerde leerstellingen belemmerde een vruchtbare uitwerking. Rond de jaren 1800 ontstond onder invloed van de Verlichting vooral in Duitsland een liturgische beweging die eerlijk streefde naar een beter beleven van de eredienst. Verschillende voorstellen tot hervorming uit deze tijd kunnen wij nu nog onderschrijven, doch de geest waaruit dit streven voortkwam was vreemd aan het authentieke Christendom (Kant).
De liturgie werd gedegradeerd tot een instituut voor lering en stichting, waaraan het latreutische in de eredienst geheel werd opgeofferd. De voorstellen tot hervorming hadden weinig succes, al is er wel iets van in Duitsland blijven hangen. De beweging werd weer opgenomen nu vrij van heterodoxe elementen en zuiver kerkelijk — in Frankrijk door Dom Guéranger. Zijn voornaamste oogmerk was het volledige herstel van de Romeinse liturgie in Frankrijk. De Middeleeuwen werden als model van christelijk leven verheerlijkt (Romantiek). Naar het model van Cluny herstelde Guéranger de orde van St.
Benedictus in Frankrijk: de abdijen werden de eerste centra van het liturgische leven, waar omheen zich een élite groepeerde. Vanuit Frankrijk sloeg deze hernieuwde belangstelling voor de liturgie over naar Duitsland (Beuron) en kreeg zij ook invloed in Engeland (o.a. Oxford-beweging). Ofschoon Guéranger het volk wilde inleiden in het heiligdom der liturgie (vgl. zijn beroemde L’Année liturgique), kan men toch nog niet zeggen dat de door hem ontketende beweging sterk op de grote massa was ingesteld. In deze richting werd zij eerst gestuwd door Dom L. Beauduin, monnik van de Keizersberg (Leuven), sterk gestimuleerd door het beroemde „Motu Proprio” van Pius X.
Een van zijn eerste daden (1909) was de verspreiding van liturgische teksten onder het volk. Deze beweging werd spoedig door Nederland overgenomen en aanstonds in organisaties (typerend) opgevangen (liturgische verenigingen; V. Beukering; V. Koeverden). Na Wereldoorlog I sloeg zij over naar Duitsland en Oostenrijk. In Duitsland was vooral Maria-Laach, waar abt Plerwegen en Dom Casel aan verdieping van het liturgiebegrip (Mysterientheologie) werkten, een centrum van liturgisch leven, dat in nauw contact stond met de Quickborn-beweging van R.
Guardini (Burg Rothenfels; Haus Altenberg en waar vooral de studerende jeugd in het liturgische leven werd ingewijd. In Oostenrijk nam Pius Parsch (Augustijnerkoorheer van Klosterneuburg), naar aanleiding van ervaringen opgedaan tijdens de oorlog als aalmoezenier (samen met dr. W. Schmidt S.V.D.), het initiatief tot een groots opgezette volksliturgische beweging, waarmee de Bijbelbeweging hand in hand ging (tijdschriften: Bibel u. Liturgie, Het Jaar des Heren). Deze beweging in Duitsland en Oostenrijk (Frankrijk telt bijna niet meer mee) leidde kort voor 1940 tot een crisis: men bewandelde veelal de zgn. via facti (veranderingen invoeren zonder autorisatie), overdreef bepaalde stellingen (zgn.
Liturgismus), terwijl de tegenstelling tussen jongere en oudere elementen onder de clerus verscherpt werd (zgn. liturgisch Bewegten). Hiertegen kwamen vooral (vaak ten onrechte) op: Kassiepe, Dörner, mgr. Gröber. Als gevolg hiervan gingen zich de kerkelijke autoriteiten met de beweging bemoeien. In Duitsland werd het Liturgisches Referat ingesteld (2 bisschoppen), terzijde gestaan door de Liturgische Kommission. Tevens werd het Liturgisches Institut van Trier in het leven geroepen.
In 1943 deed Rome enkele concessies (Deutsches Hochamt). Tijdens Wereldoorlog II is de Franse clerus vooral via de Elzas in contact gekomen met de Duitse beweging. De gevaarlijke toestand waarin het godsdienstige leven in Frankrijk zich bevond, dwong tot grote bezinning op nieuwe wegen van zielzorg. Dit leidde tot de oprichting van het Centre de Pastorale liturgique (Parijs), dat sindsdien tot een van de grote vernieuwingscentra van het Franse religieuze leven is uitgegroeid en dat vooral door zijn publicaties (La Maison Dieu; Lex orandi; Albums liturgiques) grote invloed men kan zeggen in de hele katholieke wereld — uitoefent. Na Wereldoorlog II heeft zich de Duitse en Oostenrijkse beweging hersteld, zonder evenwel in eigen land die weerklank te vinden als weleer (materialisme). Van buitengewoon belang was de sanctionnering van de beweging door de pauselijke encycliek „Mediator Dei” (1947).
Het streven naar meer volkstaal in de liturgie werd bekroond door de goedkeuring van verschillende nieuwe ritualia, waarin bij de toediening van de sacramenten aan de volkstaal een grote plaats werd ingeruimd. Het eerste Duitse nationale congres te Frankfort a.M. werd de directe aanleiding tot het herstel van de Paasnacht (1951). Vanuit Rome werd tevens gepolst naar de wenselijkheid van eventuele liturgiehervorming. Sedert 1951 wordt jaarlijks een bijeenkomst belegd van liturgisten uit vele landen (1951: Maria-Laach, 1952: St. Odilienberg, Elzas, 1953: Lugano, 1954: Leuven) om hervormingsvoorstellen te bestuderen. Een eerste resultaat hiervan mag men zien in de voorlopige hervorming van brevier en missaal, zoals deze op 1 Jan. 1956 van kracht wordt.
De stand van de beweging is nog overal zeer verschillend. Vooral de Latijnse en Engels sprekende landen zijn meer geneigd tot een conservatieve houding. De liturgische beweging heeft er ook veel toe bijgedragen, dat de Kerken onderling meer oog hebben gekregen voor elkanders geestelijk leven (oecumenisme). Immers, ook in de nietKatholieke Kerken kan men spreken van een liturgische beweging: in het Anglicanisme (het sterkst en meest invloedrijk), het Lutheranisme (Stahlin, Asmussen) en het Calvinisme (communiteit van Taizé). In Nederland -werd de liturgische beweging in de Hervormde Kerk ingezet door Gerritsen en verder ontwikkeld in de Liturgische Kring en de kring „Kerk en Eredienst”. Theologisch zijn vooral de werken van prof.
Van der Leeuw van grote invloed geweest (sterk beïnvloed door Casel). Er bestaan nog verschillende richtingen in deze beweging. De belangstelling voor het liturgische probleem is algemeen gewekt, de waardering voor het „sacrament” in verschillende kringen aanzienlijk toegenomen, evenals de overtuiging dat de aanbidding in het gemeenteleven ook zijn plaats dient te hebben. Vanzelfsprekend worden door deze ontwikkeling vele nieuwe problemen opgeroepen, zoals de apostolische successie, de betekenis en frequentie van het Avondmaal, de verhouding Woord en Sacrament enz. De Hervormde Kerk bezit een eigen tijdschrift: Kerk en Eredienst. L. B.