De Kerk heeft haar eigen rechtsregels waar kerkelijke instellingen in de erfopvolging betrokken zijn, daar het recht goederen te verwerven haar onafhankelijk van de staat toekomt. Zo bepaalt de kerkelijke wet (can. 1513 § 1), dat ieder die volgens het natuur- of canoniek recht de vrije beschikking heeft over zijn goederen, deze bij laatste wilsbeschikking kan afstaan voor godsdienstige doeleinden (,,ad causas pias”), zoals kerken, scholen, godsdienstige, liefdadige en sociale instellingen en verenigingen.
De kerkelijke wet spoort er toe aan (can. 1513 § 2) bij laatste wilsbeschikkingen ,,ad causas pias” zo mogelijk de civiele formaliteiten te onderhouden om de moeilijkheden van een voor de burgerlijke wet vormloos testament te voorkomen, maar voegt er nadrukkelijk aan toe, dat, in geval deze niet vervuld werden, de erfgenamen toch in geweten verplicht zijn de wil van de erflater uit te voeren. De kerkelijke wet nu eist voor de geldigheid van uiterste wilsbeschikkingen slechts, dat op een of andere wijze de wil van de erflater vaststaat, en verschilt hierin van de Nederlandse wet, die steeds de tussenkomst van een notaris vereist, alsook van de Belgische wet die wel de beschikking bij enkel onderhands stuk erkent, niet echter het testament bij mondeling getuigenis.
In Nederland is met de wet van 29 Nov. 1935 (Stbl. 685) de bepaling dat makingen bij uiterste wilsbeschikking ten behoeve van openbare instellingen, godsdienstige gestichten, kerken of armeninrichtingen geen gevolg hebben dan na koninklijke machtiging, komen te vervallen. In België is voor de erflating ten behoeve van een der erkende rechtspersonen uit een kerkgemeenschap steeds een koninklijke machtiging vereist (art. 910 B.W.), dit om opeenstapeling van goederen in de dode hand te voorkomen.Kloosterlingen met eenvoudige geloften behouden verwervend erfrecht, daar hun geloften wel het gebruik niet echter de eigendomsbevoegdheid raken. De kerkelijke wet bepaalt echter dat zij vóór het afleggen der geloften een testament moeten maken over alle goederen die zij reeds bezitten of in de toekomst zullen verwerven (can. 569 § 3). Daar zulk een testament echter slechts zin heeft waar het door de burgerlijke -wet als rechtsgeldig wordt erkend, zijn vele canonisten van mening, dat dit testament ook later kan gemaakt worden in het geval dat de novice wegens minderjarigheid geen voor de burgerlijke wet geldig testament zou kunnen maken. Kloosterlingen met plechtige geloften verliezen ook het eigendomsrecht zelf en moeten dan ook binnen 60 dagen voor het afleggen der eeuwige geloften afstand doen van alle bezittingen (can. 581). Na deze professie komen alle goederen die zulk een religieus op een of andere wijze toevloeien aan de Orde, of zo de Orde niet kan bezitten aan de H. Stoel.
Daar volgens de burgerlijke wetten van Nederland en België alle ordensgeestelijken persoonlijk recht van eigendom en erving bezitten, zoals de andere burgers, heeft de H. Stoel voor deze gebieden bij bijzondere Indult van 31 Juli 1878 bepaald dat zij, mits machtiging der oversten, het eigendomsrecht en daarmee het erfrecht kunnen behouden, waarmee zij gelijk komen te staan op dit punt met de kloosterlingen met eenvoudige geloften. M. v. D. D.