is de naam die Genesis (2 en 3) geeft aan de streek waar het „aards paradijs” zich bevond, dat daarom ook „hof van Eden” wordt genoemd.
Voor Ezechiël (36 : 35), Joël (2 : 3) en Isaias (51 : 3) is Eden symbool van vruchtbaarheid, begeleidingsverschijnsel van het messiaanse heil der toekomst. Het na-bijbelse Jodendom, teruggrijpend op Ezechiël (28 : 13-17), localiseert Eden buiten de aarde en maakt het tot het zalig verblijf der vrome afgestorvenen (zie Paradijs). H.R.