is een woord van Griekse herkomst (daimon) voor wezens van hoger orde, dat aanvankelijk ook gebruikt werd ter aanduiding van Griekse goden, thans echter alleen voor hogere wezens van ongunstige, geheimzinnige en angstaanjagende werking, waartegen de hulp der magie nodig is. Van demonen is in vele religies sprake, in bepaalde primitieve religies is dit geloof in demonen zelfs hoofdzaak en is de wereld met tal van „geesten” bevolkt.
Men denke naast de geesten der afgestorvenen aan de natuurdemonen, huiveringwekkende geesten, die in de woeste eenzaamheid, in dreigende bergen en grillige, overhangende rotsen gelocaliseerd worden: berggeesten in het oude Babyïonië, djinns van de Islam, de trollen in Scandinavië, alle mysterieuze, maar ook gevaarlijke wezens, te vergelijken met spoken, van wie ze soms nauwelijks onderscheiden worden (vgl. Is. 34 : 14).
Niet zelden wordt de demon in verband gebracht met de droom. In de nachtmerrie en de angstdroom wordt de mens door een schrikwekkende geest gekweld.Volgens een andere voorstelling huizen de demonen ook in de mens, waar zij een duivelse heerschappij uitoefenen: boze geesten van ziekte, waanzinnigheid of extase. Van deze bezetenheid door boze „onreine” geesten wordt dikwijls verhaald in het N.T. Wanneer zij door Jesus worden uitgedreven (zie Exorcisme), is dit het teken van de komst van het Koninkrijk Gods en van triomf over de Satan, de vorst der demonen (Matth. 12 : 28). In plaats van het machtsmiddel der magie stelt het N.T. het geloof in de overwinning van Christus. Blijkens het getuigenis van tal van missionarissen wordt door zeer velen van hen, die het christelijk geloof aanvaarden, de bevrijding van de doorlopende vrees van boze geesten allereerst als verlossing ervaren (zie Duivel).
G. s./j.w.