is een term die op werkelijke of vermeende machtsoverschrijding van de clerus duidt. Hij wordt gebruikt:
1.ter veroordeling van bepaalde kerkelijke rechtsaanspraken op het gebied van gemengde zaken, die tegelijk een godsdienstig en een burgerlijk aspect hebben, zoals onderwijs, huwelijkswetgeving enz.; in dit geval spreekt men van cléricalisme in zoverre de clerus deze aanspraken verdedigt en wil uitoefenen; in werkelijkheid is het geen verzet tegen de clerus doch tegen de Kerk; in deze antikerkelijke zin gebruikte Gambetta de term in zijn leuze: Le cléricalisme voilà l'ennemi; 2. ter veroordeling van een concrete omschrijving en uitoefening van deze macht, voor zover de clerus zich daarin gezag en invloed toeëigent op louter wereldlijk terrein;
3. om de clerus te verwijten dat hij zich erop zou toeleggen zijn machtspositie te handhaven en te versterken door het gewone volk bepaalde opvattingen op te dringen en zijn emancipatie te beletten;
4. om de clerus te verwijten dat hij in het christelijk leven te veel alle initiatief, regeling en activiteit aan zich houdt en de leek te weinig kans geeft zijn eigen mogelijkheden en functie als volwaardig, persoonlijk verantwoordelijk kerklid te realiseren.
Zo zeker als het is dat het gezag der Kerk ook het tijdelijke betreft in zoverre dit het christelijk leven raakt en dat in de Kerk aan de clerus een eigen gezagvolle plaats toekomt, zo zeker moet ook elke menselijke gezagsdrager zich hoeden voor gezagsoverschrijding. In hoeverre deze institutioneel aanwezig is, moet blijken uit een opheldering over de plaats van de leek in de Kerk en over de verhouding van Kerk en Wereld. Het practische handelen kan slechts in elk afzonderlijk geval beoordeeld worden (zie Anti-clericalisme). A. V. R.