Jacques-Bénigne (1627-1704), Frans bisschop, was een der invloedrijkste personen in het Frankrijk van Lodewijk XIV. Beroemd als kanselredenaar (zijn preken en lijkreden leggen getuigenis af van zijn klare, classicistische welsprekendheid), was hij gevierd aan het hof, waar hij een tijdlang de functie van gouverneur van de dauphin bekleedde.
Voor deze laatste schreef hij zijn Discours sur l'histoire universelle (1681), waarin hij de wereldgeschiedenis tot op Karel de Grote behandelde als een demonstratie van de goddelijke voorzienigheid en zonder enige gespecialiseerde kennis van de historie; voorts zijn Politique tirée des propres paroles de l'Ecriture Sainte (gepubliceerd in 1709), waarin hij een theologische rechtvaardiging zocht te gevenvan de absolute monarchie en haar goddelijk recht. Hij ijverde voor een bekering der Protestanten, en onderhield een tijdlang met Leibnizie een correspondentie over de hereniging van de Kerk. In zijn Histoire des variations des Églises protestantes stelde hij de eenheid der Moederkerk tegenover de versplintering der protestantse christenheid. Met Fénelon kwam hij in conflict door zijn strijd tegen het quiëtisme. In de vragen rond het Gallicanisme wist hij door zijn gezag en middenpositie de kerkelijke eenheid te redden. Een vroom, innerlijk bewogen, geestelijk schrijver en soms lyrisch dichter toont hij zich in zijn Elévations sur les Mystères en Méditations sur l’Evangile.