(1475-1507), zoon van kardinaal Rodrigo Borgia (de latere paus Alexander VI), was een gewetenloos potentaat, die profiteerde van de gunst van zijn vader en van koning Lodewijk XII van Frankrijk. Op 16-jarige leeftijd ontving hij het bisdom Pamplona, een jaar later het aartsbisdom Valencia en in 1493 de kardinaalshoed.
In 1498 kreeg hij dispensatie om uit de geestelijke stand te treden (hij was subdiaken) en werd hij door Lodewijk XII tot hertog van Valence verheven; het jaar daarop volgde zijn huwelijk met Charlotte d'Albret, een zuster van de koning van Navarre. Door talrijke veroveringen, o.a. van de Romagna, dreigde heel de kerkelijke staat in zijn handen te komen.
Maar de dood van Alexander VI (1503) maakte ook een einde aan zijn macht.