Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

APOLOGETEN

betekenis & definitie

(Gr.: apologeisthai, zichzelf of een ander verdedigen) zijn verdedigers van het christelijk geloof uit de 2de eeuw. In hun geschriften, tot de heidenen gericht (soms in de vorm van een bezwaarschrift aan de keizer), pogen zij beschuldigingen tegen de Christenen te weerleggen (zij zijn niet goddeloos en niet gevaarlijk voor de staat), het onhoudbare van de religie en de moraal der heidenen aan te tonen (dikwijls met argumenten van heidense filosofen tegen het polytheïsme) en vooral de waarde van het Christelijk geloof te demonstreren door te wijzen op de grootheid van de persoon van Christus en zijn wonderen, de deugden van het christelijk geloof en soms ook door de overeenkomst met heidense filosofen in het licht te stellen (het Evangelie de ware filosofie) en aan te knopen bij hun begrippen (bijv.

Logos), waardoor zij de vorming van een theologische terminologie voorbereiden, of te beweren, dat de Grieken hun wijsheid te danken hebben aan het O.T. De belangrijkste apologeet van de 2de eeuw was Justinus de Martelaar.

Voorts kunnen genoemd worden Quadratus, Aristides, Athenagoras, Titianus, Theophilus, en voor het Latijnse taalgebied Minucius Felix en Tertullianus. APOLOGETIEK (van Gr.: apologeisthai, verdedigen, aantonen) is de „wetenschap die de geloofwaardigheid bewijst van geheel de katholieke geloofsinhoud”.

Het gaat om heel de katholieke geloofsinhoud en niet om een of ander afzonderlijk dogma. Daarin juist onderscheidt zich de apologetiek van de apologie, die o.a. ook een speciaal dogma (bijv. der onfeilbaarheid) tegenover bestrijders zoekt te verdedigen.

Met het woord geloofwaardigheid wordt aangegeven, dat het katholieke geloof over een redelijke rechtvaardigingsmogelijkheid beschikt. De goddelijke openbaring, voortlevend in de Katholieke Kerk, dient zich aan met tekenen of kenmerken van goddelijke authenticiteit die de geloofsdaad „redelijk” verantwoord maken, daar zij in staat zijn de mens tot zekerheid te brengen omtrent het goddelijk openbaringskarakter der katholieke geloofswaarheden.

Deze tekenen worden vaak geloofwaardigheidsmotieven genoemd, daar zij het oordeel motiveren, dat de katholieke geloofsinhoud waard is op goddelijk gezag geloofd te worden. Deze redelijke rechtvaardiging geschiedt met behulp van profetie en wonder.

De moeilijkheid om deze twee soorten van tekenen of kenmerken als bewijskrachtig te aanvaarden komt vooral door de voorstelling die men zich maakt van het „bewijs”. Dit vormt het struikelblok bij talrijke discussies.Op het zo belangrijke gebied van het geloof en zijn redelijke verantwoording mag de menselijke geest hopen op een „bewijsvoering” die af is en in zover „evident”. Maar dikwijls verstaat men de termen „bewijsvoering” en „evidentie” in de zeer bijzondere zin van de metaphysische bewijsvoeringen en de mathematische evidenties. In de apologetiek evenwel gaat het om feiten (het feit van de openbaring), gewaarborgd door tekenen: het „bewijs” kan dan ook alleen maar liggen in het vlak van het historisch getuigenis met heel de verwikkeling die daartoe noodzakelijkerwijze behoort, waarbij bovendien de moeilijkheid komt om in die tekenen een bovennatuurlijke goddelijke garantie te kunnen zien. Zo men meer verlangt, onder het valse voorwendsel volkomen „rationeel” te zijn, dan wordt men daarmee tegelijk minder „redelijk”.

De zekerheid, die het apologetisch bewijs verschaft, is dus niet de zekerheid van metaphysische of mathematische aard, maar een ernstig te nemen, echte, in haar soort en op haar terrein volmaakte zekerheid.

Men mene echter niet, dat deze wetenschappelijke zekerheid der apologetiek noodzakelijk is voor iedere afzonderlijke gelovige. Ook op niet-wetenschappelijke wijze (bijv. op gezag van mededeling door ouders of door bijzondere indruk ener aangehoorde prediking) kan men tot zekerheid geraken omtrent het geopenbaard karakter der katholieke geloofsinhouden. Zelfs een onberedeneerde subjectieve zekerheid volstaat om tot een redelijk verantwoorde geloofsdaad te komen. Zo werd het hart van Lydia door God zelf geopend voor Paulus’ woord (Hand. 16 : 14) en heeft de scholastieke theologie altijd veel waarde toegekend aan de goddelijke verlichting. Wil men echter niet in een kring van louter subjectieve zekerheid besloten blijven door zelfs de mogelijkheid ener objectief gefundeerde verantwoording te loochenen, dan dient men plaats te laten voor een objectief wetenschappelijke apologetiek. Om iemand voor te bereiden op het katholieke geloof is het daarom niet altijd strikt noodzakelijk, een wetenschappelijk apologetisch bewijs te leveren.

Van meer waarde kan in menig geval zijn door directe confrontatie met de rijkdom van de geloofsinhoud (getuigenis) een persoonlijke geïnteresseerdheid wakker te roepen. Dit is terecht naar voren gebracht door de voorstanders van de „immanente methode” (zoals kard. Dechamps, Ollé-Laprune, Fonsegrive, Blondel), die de apologetiek meer beschouwden als een wetenschap der bekering dan als een wetenschap tot objectief wetenschappelijke verantwoording van de reeds aanwezige geloofsdaad. Zo sluiten traditionele apologetiek en „méthode d’immanence” elkaar niet uit en kunnen ze beide hun eigen dienst verrichten. Aan protestantse zijde wil men van een apologetiek als wetenschappelijke verantwoording van het geloven niet weten, daar men geen toegang tot Christus wil open laten buiten de bijzondere openbaring om. Alleen in geloof kan Gods openbaring en kunnen zijn wonderen gekend worden.

Vooral de nieuwere theologie wordt beheerst door de herontdekking van de bijzonderheid der openbaring Gods, die alle algemene begrippen omverwerpt; de in de 18de en 19de eeuw geboren interesse voor de apologetiek, welke bij velen ontaardde tot een rationalisering van heel het Christendom, is daardoor sterk verminderd; op zijn hoogst is er nog eristiek, d.i. een twisten met de „natuurlijke" mens, waarbij gepoogd wordt deze mens bewust te maken van zijn nood en schuld, zijn tweespalt, om hem dan Christus te prediken als het enige antwoord op de vragen van zijn hart, een wijze van apologetiek die sterke verwantschap vertoont met de „méthode d’immanence”. M. G. TH./J. C. G.

< >