(van Lat.; anima, ziel) is in de godsdienstwetenschap de naam voor het geloof in en de verering van zielen en geesten, die hun wil laten gelden, enerzijds als geesten, die de natuur bezielen, anderzijds als zielen van voorouders, die de levenden helpen of benadelen. Dit zielengeloof zou o.a. berusten op doods- en droomervaringen, waarbij los van het lichaam rondzwervende geesten werden aangenomen als verklaring van die verschijnselen.
In elk geval speelt de dodencultus in tal van godsdiensten een zeer belangrijke rol. In het voetspoor van de Engelse ethnoloog E.
W. Tylor (1832-1917) heeft de godsdienstwetenschap een tijdlang in dit animisme de kiem willen vinden van alle godsdienst.
Latere onderzoekingen brachten aan het licht, dat het geloof der primitieven nog twee oudere componenten kent, nl. schroom voor de „macht” (mana) en het geloof in een Hoogste Wezen.