kan als term gebruikt worden ter aanduiding van zgn. amoreel handelen. Iemands levensgedrag nu wordt amoreel genoemd, indien zijn uiterlijke gedragingen de indruk wekken alsof hij niet ontvankelijk is voor enige morele, ethische norm.
Wij verstaan dus onder dit „practisch amoralisme” een levensgedrag dat de schijn wekt door geen enkele ethische vorm beheerst te worden. Dat een mens in werkelijkheid innerlijk niet voor enige ethische norm ontvankelijk zou zijn is onaanvaardbaar, aangezien in iedere mens door God een spontaan zedelijkheidsbewustzijn gelegd is.
Van betrekkelijk recente datum (1950) is de uitspraak van paus Pius XII in de Encycliek Humani Generis dat het menseiijk verstand, op zich genomen, met eigen krachten en eigen licht in staat is een ware en zekere kennis te krijgen van de natuurwet, die door God in onze zielen is gelegd. Bovendien wijzen de godsdienstgeschiedenis, de godsdienstpsychologie en ook goed geobserveerde ervaringsverschijnselen niet in de richting van het „practisch amoralisme”.Men kan de term amoralisme ook gebruiken voor een theoretisch amoralisme en dan wordt hiermede aangeduid een levensbeschouwing, een ethisch stelsel, hetwelk het bestaan van een spontaan zedelijkheidsbewustzijn in de mens loochent, geen zedenormen aanvaardt en iedere waardering van het menselijk gedrag naar ethische gezichtspunten afwijst. Het onder de mensen feitelijk aanwezige zedelijkheidsbewustzijn wordt dan verklaard dooi opvoeding, traditie, maatschappelijke verhoudingen etc., maar niet door een spontaan zedelijkheidsbewustzijn. Dit is voor de katholieke ethiek natuurlijk onaanvaardbaar. In de latere tijd wijst men Nietzsche en sommige existentialistische wijsgeren weleens als aanhangers van een theoretisch amoralisme aan. j. v.