Jules Grandgagnage

Schrijver op Ensie

Gepubliceerd op 14-08-2021

Westerse filosofie

betekenis & definitie

De geschiedenis van de westerse filosofie is de geschiedenis van theorieën en leerstellingen die door de eeuwen heen door westerse filosofen zijn geformuleerd, vanaf de 6e eeuw v.Chr. tot heden. Historisch gezien is de term westerse filosofie een verwijzing geweest naar de filosofische tradities van de westerse beschaving, voornamelijk Europa ("de oude wereld") en later ook Noord-Amerika en Australië ("de nieuwe wereld"), die in het oude Griekenland met de Griekse filosofie begonnen. 'Westerse filosofie' is echter te beschouwen als een zeer ruime en vage parapluterm die een bijzonder grote verscheidenheid aan tradities, politieke en religieuze groeperingen en individuele denkers wil omvatten over een periode van duizenden jaren.

De westerse filosofie heeft een lange geschiedenis en is traditioneel verdeeld in vier grote tijdperken: de klassieke filosofie, de middeleeuwse filosofie, de moderne filosofie en de hedendaagse filosofie.

1) De antieke periode begint met het oude Griekenland en omvat de Griekse en Romeinse filosofen. Als einddatum wordt gewoonlijk het jaar 529 genomen, toen Plato's Academie werd gesloten door keizer Justinianus I.
2) Middeleeuwse filosofie begint met de kerkvader Augustinus in de 5e eeuw en duurt tot ongeveer het einde van de 15e eeuw wanneer de renaissance begint. Kenmerkend voor de middeleeuwse wijsbegeerte is dat het christendom het overkoepelende raamwerk is.
3) De filosofie van de moderne tijd is de periode tussen de middeleeuwen tot aan de 19e eeuw.
4) De hedendaagse of laatmoderne filosofie omvat de filosofische ontwikkeling vanaf de 20e eeuw tot op heden.

De eerste historische sporen van de discipline die filosofie wordt genoemd, verschijnen in het Westen in de Griekse oudheid bij presocratische denkers, vervolgens bij Socrates, die wordt beschouwd als de ware vader van deze discipline, en degenen die zijn kielzog volgden: Plato, Aristoteles en de socratische scholen. De wijsgerige discipline bleef zich ontwikkelen tijdens de Hellenistische periode, met name met het stoïcisme, epicurisme, cynisme en scepticisme, dat zich voortzette tot in de Romeinse oudheid. Vanaf de late oudheid en de vroege middeleeuwen sloegen het neoplatonisme en de christelijke filosofie een brug tussen filosofie en religie, en het is in nauw verband met de theologie en de Grieks-Arabische filosofie dat de middeleeuwse filosofie zich ontwikkelde, wat blijkt uit het belang van de scholastiek in die tijd.

In de moderne tijd markeren het humanisme uit de renaissance en de herontdekking van de Ouden het begin van de moderne tijd, waarin filosofen een ​​nieuwe benadering van epistemologische en politieke problemen voorstellen die rekening houdt met de ontwikkeling van moderne wetenschappelijke inzichten.
Het tijdperk van de verlichting, toen nieuwe filosofische stromingen verschenen die de strijd tegen "obscurantisme" en "tirannie" tot hun stokpaardje maakten (encyclopedisten, liberalisme, republicanisme), markeerde het einde van de moderne tijd.

Vanaf de negentiende eeuw tot heden komen er stromingen op die zeer kritisch staan ​​tegenover traditie en gericht zijn op een economische en sociale benadering van menselijke problemen (utilitarisme, socialisme, marxisme).
De 20e-eeuwse wijsbegeerte is verdeeld tussen twee belangrijke benaderingen van filosofische vraagstukken: continentale filosofie (fenomenologie, postmoderne filosofie, enz.) en analytische filosofie (logisch positivisme, filosofie van de gewone taal, enz.).

Hedendaagse filosofie richt zich vooral op epistemologie, metafysica, logica, ethiek, esthetiek, filosofie van de geest, taalfilosofie en politieke filosofie. Stromingen die vanaf de 20e eeuw op de voorgrond traden, zijn levensfilosofie, fenomenologie, existentialisme, structuralisme, postmodernisme, metamodernisme, linguïstische filosofie en analytische filosofie.