Carl Gustav Jung deelde persoonlijkheden in volgens de twee fundamentele houdingen: introversie en extraversie. Deze begrippen geeft hij wel een andere invulling dan wat er doorgaans onder wordt begrepen.
In het gewone spraakgebruik duidt introversie op iemand die verlegen, teruggetrokken is, en extraversie op een uitbundig iemand die geen blad voor de mond neemt. Bij Jung richten extraverte mensen hun psychische energie ('libido') op ervaringen met mensen, dieren en zaken die hun gevoelens en gedachten beheersen. Bij introversie is het net andersom, en wordt de introverte persoonlijkheid opgeslorpt door het eigen innerlijk. Het is echter niet uitgesloten dat een 'introverte persoonlijkheid' in zijn houding naar buiten toe een extraverte indruk geeft. Alleen zal die buitenwereld niet bepalend zijn voor zijn psychisch evenwicht.
Samenvattend
Extraverte types hebben een bewustzijn dat op de buitenwereld is gericht en door de waarde die zij aan de buitenwereld verlenen is deze de maatstaf voor hun beslissingen;
Introverte types richten hun bewustzijn op de binnenwereld en die binnenwereld bepaalt ook hun beslissingen.
Binnen deze twee categorieën komen gradaties voor van zwak extravert of introvert tot extreem extravert of introvert. De extreme varianten associeert Jung met onontwikkelde of neurotische persoonlijkheden.