(viste, heeft gevist)
1. vis (trachten te vangen: met een beug, hengel, net, vleet, werpnet, wonderkuil naar, op baarsjes -. ➝ getijde, hoek, net, visser, water.
2. iets dat zich in het water bevindt (trachten te) bemachtigen: barnsteen, koraal, parels, sponzen -; naar iets -, trachten achter een geheim te komen.