(vgr'vroeggn) (vervroegde, heeft vervroegd) vroeg(er) stellen, uitvoeren : een feest -; de dagtekening van een brief -. vervroeging v. (-en), vervrolijken (v9r'vro:l9k9n) (vervrolijkte, heeft vervrolijkt) 1. vrolijk maken : dat reisje zal u -. 2. z i c h -, zich verheugen : zich over iets -. vervrolijking v. vervrouwelijken (vdr'vrouwdhkgn) (vervrouwelijkte, vervrouwelijkt) 1. (heeft) Eig. vrouwelijk maken. 2. (is) Metn. vrouwelijk worden, vervrouwelijking v. vervuild (vdr'vuilt) bn. en bw. (-er. -st) vuil geworden, vervuilen Cvuiten) (vervuilde, vervuild) 1. (heeft) vuil(er) maken. 2. (is) vuil(er) worden ; een kind laten -. vervuiling Cvuiling) v. vervullen (vgf'vulUn) (vervulde, heeft vervuld) 1. vol maken ; vervuld met blijdschap; zij waren vervuld met, van de H. Geest. 2. ten einde lopen : mijn tijd is nog niet vervuld. 3. verwezenlijken : die voorspelling is vervuld. 4. doen wat men gezegd heeft : zijn woord, een belofte 5. nakomen : zijn plicht -.
Syn. * houden. 6. uitoefenen ; een betrekking -. 7. bevredigen : iemands wensen 8. innemen ; iemands plaats -. vervulling v. het vervullen inz. (3) : in (doen) gaan, treden; tot komen.