(vər'smeltən) (versmolt, versmolten)
I. (heeft)
1. smeltend verbruiken : al de boter -.
2. ondereensmelten : zilver met koper -.
3. omsmelten : de munten -.
4. onmerkbaar in elkaar over doen gaan : kleuren -.
II. (is)
1. wegsmelten : in tranen -.
2. onmerkbaar in elkaar overgaan : kleuren kunnen -.
3. afnemen, verminderen : het leger is tot op de helft versmolten.