(vər'di:nən) (verdiende, heeft verdiend)
1. al dienende, door arbeid winnen : zijn brood, geld –; is er iets op te –? →: brood, geld, paard, spoor, stoel, zout.
2. zijn brood winnen : hij verdient tegenwoordig goed. →: duit.
3. aanspraak hebben op : lof –. Syn. waardig zijn.
4. zich op de hals halen : een berisping –; die wat verdient, moet wat hebben. →: strop.