(sta:l) m. (stalen; -tje) [~ steel]
I. Eig. stok nl.
1. Gew. stengel van een plant.
2. Veroud. poot van een kist enz.
3. paal om fuiken en visnetten aan vast te maken.
II. Metf. [van I 2, vgl. voet van een berg]
1. ondergrond van een dijk; op een goed, slecht liggen, rusten, staan.
2. Uitbr. gewone grond : op (het) bouwen, funderen.