IV (spo:r) v. (sporen; -tje) [Gr. spora] zaad nl.
l. Plantk. korreltje dat zonder bevruchting tot een nieuwe plant kan uitgroeien : sporen op de achterzijde van varenbladeren.
2. Dierk. gewoonlijk ééncellig wezentje waardoor lagere dieren zich voortplanten.