Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 13-02-2020

Potgieter (letterkundige)

betekenis & definitie

('potchietor) (Everhardus) Nederlands letterkundige, ° 27 juni 1808 te Zwolle, kwam 1827 te Antwerpen in aanraking met J. F.

Willems, maar begaf zich, ten gevolge van de Belgische Omwenteling, naar Amsterdam waar hij zich als agent van buitenlandse huizen vestigde en 8 febr. 1875 ✝. Hij richtte 1837 De Gids op, schreef Het Noorden in Omtrekken en Tafereelen (1836), de vrucht van een Zweedse reis; Jan, Jannetje en hun Jongste Kind (1842), een allegorie; Het Rijksmuseum (1844),en een onvoltooid gebleven Leven van Bakhuizen van den Brink.

Van zijn poëzie noemen wij Liedekens van Bontekoe (1840) en een bundel Poëzij, waarin het belangrijke gedicht Florence. Volgens Kloos is Potgieter „een man, bij wie de natuur tot kunstige kunst, maar tevens die kunstige kunst weer tot natuur is geworden”.

< >