Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 13-02-2020

pest , ziekte

betekenis & definitie

v. (-en; -je) [Lat. pestis]

I. Eig.
1. in het oosten inheemse, besmettelijke ziekte, gekenmerkt door hoge koorts, het ontstaan van etterbuilen, en kort, dodelijk verloop : de heeft zich vooral in de 6de, 14de, 16de en 17de eeuw ook over Europa verbreid; besmet door, met de -; de- krijgen, hebben, overbrengen; de bestrijden; de woedt ergens; in tijde van -; grote, zware -; dwordt beschouwd als een bezoeking, een straf Gods; -, hongersnood, - en oorlog; de vlieden, schuwen, mijden; de komt ook voor als ziekte van dieren. Gez. iemand, iets mijden, schuwen, vluchten als de -, in toepassing op iemand of iets waarvan men niet weten wil : iets haten als de -, geweldig; krijg de -! gemene verwensing; stinken als, gelijk de -, zeer stinken; zwarte -, zwarte → dood.
2. Algm. besmettelijke ziekte : de van Athene, door Thoekudides beschreven.

II. Metf.

1. schadelijke, verderfelijke zaak ; dat vele geld was voor hem de ; sigaretten raken is de voor kinderen ; jenever is de van de maatschappij.
2. schadelijk, verderfelijk persoon : die meid is een in huis; evan een jongen. Ge., de- inhebben, verschrikkelijk het land hebben, boos, wrevelig zijn ; ergens daan (gezien) hebben, er een vreselijke hekel aan hebben of er niets mee te maken willen hebben ; iemand daanjagen, hem wrevelig maken, treiteren ; zich ergens een- aan eten, onbehoorlijk veel eten. → p.

< >