(pen'du:lə) v. (—s; -tje) [Fr. < Lat. pendulus, neerhangend]
I. Eig. Veroud. slinger van een klok.
II. Metn. 1. Algm. slingeruurwerk : er hing een grote in het voorhuis.
2. Inz. staand pronkklokje : een heeft meestal slagwerk; de metalen klank van de -; op de kijken; iets achter de leggen.