('op) (keek op, heeft opgekeken)
1. naar omhoog kijken; naar of tegen iemand -, ook Fig. iemand boven zich achten; tegen iets -, het te moeilijk, te lastig vinden. ➝ hoog.
2. de ogen van zijn werk opslaan: zonder voortarbeiden.
3. zich verbazen: nuchter, raar, verwonderd, vreemd -.